- 22 augustus -

Voortbestaan van de ziel

(GJE V 184, 6-8)
Johannes: Zodra de ziel voldoende ontwikkeld is in het lichaam, d.w.z. zowel wat vorm betreft alsook naar het vrije inzicht, liefhebben, willen en handelen, hoe dat er ook uitziet, dan zijn er twee gevallen mogelijk: óf de ziel is ook helemaal rijp voor haar goddelijke geest, dat wil zeggen, dat ze reeds helemaal geestelijk is; óf de ziel is op zichzelf wel reeds als een geestelijk wezen ontwikkeld en zogezegd consistent, maar het innerlijke, geestelijke element is nog zeer twijfelachtig, en vertoont ten gevolge van haar grote en noodzakelijk geheel vrije zelfbeschikking veel meer neiging om weer geheel in de materie over te gaan, dan om vrij uit te vliegen naar haar geestelijke element; in beide gevallen wordt ze van haar lichaam ontdaan.
In het eerste en natuurlijk gelukkigste geval heeft de goddelijke mensengeest met de ziel reeds zijn doel bereikt en heeft dan eeuwig geen stoffelijk middel meer nodig, omdat hij hiermee eenmaal zijn doel reeds voor eeuwig heeft bereikt. Als in het andere geval de alziende en alvoelende geest merkt, dat zijn door hem te voorschijn geroepen en uit de materie gevormde ziel zich in de loop der tijd weer naar het element begint te neigen waaruit zij oorspronkelijk werd genomen, - dan wordt zij door haar oer-goddelijke geest uit het lichaam getrokken, ook al gaat dit met de grootste pijnen gepaard en wordt zij aan gene zijde, dus in het rijk der zielen, door haar geest ontwikkeld, maar altijd zo ongemerkt mogelijk; want iedere onvrije en gerichte vorming van een ziel zou nog slechter zijn dan helemaal geen.
Maar toch moet ik hierbij wel opmerken, en dat moeten jullie je zeer ter harte nemen, dat de ontwikkeling van een ziel als deze pas aan gene zijde plaatsvindt, ten eerste veel langer duurt en dan ook nooit helemaal zo'n allerhoogste graad kan bereiken, als wanneer de vorming en ontwikkeling van de ziel reeds hier, nog in het lichaam, is geschied; want daardoor wordt ook het meer edele deel van het lichaam mede geheiligd, en bijna al het vlees bereikt met de ziel en met haar hiermee een-geworden geest een soort verheerlijking en onmiddellijke opstanding, en vormt dan voor eeuwig een met ziel en geest volledig een-geworden wezen. Maar dat bereiken op aarde slechts uiterst weinigen, - kort na de lichamelijke dood echter zeer velen.