- 28 augustus -

Van geloof tot inzicht

(GJE V 213, 3, 5, 8-9)
Ik zeg: Het ware lichtgeloof bestaat er vooral uit dat men zich aan een waarachtig en zeer ervaren mens zonder enige twijfel in zijn gemoed toevertrouwt en wat door hem gezegd wordt dan ook als volle waarheid aanneemt, ook al ziet men de diepte ervan niet op het eerste moment duidelijk in.
Wanneer een buitengewoon waarachtig mens je iets heeft meegedeeld uit het gebied van zijn ervaringen, dan kun je het gehoorde aanvankelijk alleen maar geloven, maar na dat geloof kun je ook meteen op de aangewezen manier werkzaam worden en dan zul je door het werkzaam zijn, door eigen ervaring zelf doordringen tot dat licht, dat nooit zichtbaar voor je had kunnen worden door enige mondelinge uitleg, al was deze nog zo goed gestructureerd.
En zo zie je dat men bij het aanhoren van een nieuwe leer het geloof in ieder geval in het begin niet mag missen. Men kan de leer en wat eraan ten grondslag ligt wel goed onderzoeken, - maar het is nodig dat men deze tevoren op grond van het gezag van de waarachtigheid van de leraar als waarheden van grote waarde heeft aangenomen, ook wanneer men niet van meet af aan alles tot op de bodem begrijpt; want dat komt pas wanneer men voldaan heeft aan hetgeen de leer als voorwaarde hiervoor heeft gesteld.
Als de leer bij iemand anders wel gewerkt heeft en alleen bij jou niet, dan zou het natuurlijk duidelijk alleen aan jou liggen, en dan zou je hetgeen je verzuimd hebt ijverig moeten inhalen om ook precies hetzelfde te bereiken als je buurman.