- 1 juni -

Leiding in het hiernamaals (3)

(GJE IV. 92,10-13)
Als die wens zich levendig genoeg in een ziel heeft geuit, moet zij verder geleid worden en in een dienst met veel werk worden ondergebracht. Daar moet de leider haar dan weer verlaten onder het een of andere voorwendsel dat ook hij ergens anders een weliswaar erg vermoeiende, maar overigens goed betaalde dienst heeft gekregen. De ziel krijgt nu werk opgedragen dat zij heel precies moet verrichten. Daarbij moet haar verteld en op het hart gedrukt worden dat iedere veronachtzaming bestraft wordt met een overeenkomstige inhouding op het bedongen dagloon, terwijl daarentegen een vrijwillige extra inspanning boven het overeengekomene erg op prijs zal worden gesteld.
Nu zal de ziel óf hetgeen afgesproken is en nog meer dan dat nakomen, óf zij zal de moeite te veel van het goede vinden, traag worden en daardoor in een nog grotere nood terechtkomen. In het eerste geval moet zij geprezen worden en in een vrijere en reeds aanzienlijk aangenamere situatie worden overgeplaatst, waar zij meer te denken en te voelen krijgt. In het tweede geval moet de leider haar grote nood laten lijden, haar naar haar vroegere schamele bezit terug laten gaan en daar iets, maar lang niet voldoende laten vinden.
Na een poos, als de nood erg hoog geworden is, moet de leider die er nu veel beter uitziet, zich reeds voordoen als heer en eigenaar van vele bezittingen en de ziel vragen hoe ze er bij gekomen is zo achteloos met de baan om te springen die zo goed en veelbelovend was. De ziel zal zich nu verontschuldigen met de uitvlucht dat de moeite te groot en te inspannend was voor haar krachten; maar dan moet haar getoond worden dat haar moeite en inspanning hier op het onvruchtbare kleine bezit nog veel groter is en er toch geen uitzicht is ooit ook maar het poverste resultaat te behalen.
Op die manier wordt de ziel tot inzicht gebracht. Zij zal nogmaals een betrekking aanvaarden en het nu beslist beter doen dan voorheen. Voldoet zij nu, dan moet zij na korte tijd wat vooruit geholpen worden, - maar zij moet nog steeds het gevoel houden dat zij lichamelijk niet gestorven is; want materiële zielen voelen dat heel erg lang niet en het moet hun eerst op de juiste manier uitgelegd worden. De mededeling daarvan wordt pas dan dragelijk voor hen, als zij van geheel naakte zielen uitgegroeid zijn tot een reeds met een goed gewaad gekleed, vrij vast zielelichaam. In die vastere toestand zijn zij dan ook geschikt voor wat kleinere onthullingen, omdat de kiem van hun geest in hen begint te bewegen.