- 26 juni -

Juiste opvoeding

(GJE IV. 220, 1-4)
De Heer: Wat zou een boom voor vruchten geven als alle hartverblindende verschijnselen van de vruchtvorming van de eerste vrucht achterwege bleven? (...)
En precies zo is het met een mens en heel in het bijzonder met zijn ziel! Alles wordt grove materie, die geen andere vrucht voortbrengt dan alleen die, welke men tenslotte afhakt en als hout in het vuur verbrandt om uiteindelijk misschien toch nog de as nuttig te gebruiken voor het bemesten en zuiveren van de slechte en magere grond.
Wie derhalve begint met het verstand van zijn kinderen te ontwikkelen en te vormen, begint een huis bij de topgevel te bouwen en put water in een vat vol met gaten. Nat zal het wel zijn zolang de schepper met dat vergeefse werk bezig is, maar op zichzelf zal er toch nooit een druppel levend water in blijven, en met de wonderbare uitingen van het zielenleven zal het wel nooit iets worden. Als men de gaten in het vat met heel veel moeite dicht zou stoppen, zou het water er ook wel in blijven. Maar hoe gemakkelijk verrot een stopje dat er niet zo erg goed en vast ingeduwd is, en na verloop van tijd kan het vat dan weer al zijn levenswater verliezen.
De betekenis hiervan is dit: Een mens die verstandelijk is ontwikkeld, kan door veel zelfverloochening ook naderhand zijn hart doeltreffend ontwikkelen; gaat hij daarbij echter niet uiterst zorgzaam te werk, en let hij niet voldoende op de vele proppen waarmee hij alle gaten (aardse zwakheden) in zijn levensvat gedicht heeft, en laat hij ook maar één zwakheid, ofwel één gaatje dat niet zorgzaam genoeg dicht gestopt is, de ruimte, dan zal hij heel vlug merken dat hij het verzamelde levenswater kwijt is, en dat hij heel ongemerkt weer helemaal de oude mens is geworden, zonder enige innerlijke levensinhoud!