- 16 juni -

Ontstaan van rampen

(GJE IV. 144, 2-3)
Ik zeg jullie: Alle onheil, epidemieën, allerlei ziekten bij mensen en dieren, slecht weer, magere en onvruchtbare jaren, vernietigende hagel, grote alles vernietigende overstromingen, orkanen, grote stormen, grote sprinkhanenplagen en dergelijke meer, zijn louter gevolgen van de tegen de orde ingaande handelwijze van de mensen!
Als de mensen zoveel mogelijk volgens de gegeven orde zouden leven, zouden zij dat alles niet hoeven te verwachten. De jaren zouden als parels aan een snoer elkaar opvolgen, het ene net zo gezegend als het andere. Het bewoonbare deel van de aarde zou nooit door te grote koude of te grote hitte geplaagd worden. Maar wanneer de slimme en bijzonder intelligente mensen uit zichzelf allerlei ondernemen wat ver boven hun eigen behoefte uitstijgt, wanneer zij op aarde te grote bouwwerken en te overdreven verbeteringen uitvoeren, hele bergen afgraven om heerwegen aan te leggen, als zij vele honderdduizenden hectaren met de mooiste bossen vernietigen, als zij terwille van goud en zilver te diepe gaten in de bergen slaan, als zij tenslotte zelf onder elkaar in voortdurende twist en onenigheid leven, terwijl zij toch altijd door een groot aantal intelligente natuurgeesten omringd zijn die zowel voor het weer als de zuiverheid en gezondheid van de lucht, het water en de bodem zorgen, - is het dan te verwonderen dat deze aarde steeds meer geteisterd wordt door ontelbare kwalen van allerlei aard?!