- 31 mei -

Leiding in het hiernamaals (2)

(GJE IV. 92, 6-9)
Zo gaat het dan ook in het tweede stadium met een ziel die, zoals gezegd, uit haar afzondering is gekomen en nu door haar inspanning op een bepaalde manier zo verzorgd is dat zij haar toestand dragelijk vindt en die zich om niets anders meer bekommert. Zij heeft zelfs vrees en angst voor andere dingen omdat zij alles verafschuwt wat haar enige last zou kunnen bezorgen.
Wij hebben een ziel in het hiernamaals nu zover gebracht dat zij bijvoorbeeld of bij tamelijk goede mensen een betrekking heeft gevonden die haar van het nodigste voorziet, of zij heeft het een of ander huisje dat verlaten was, in eigendom gekregen of nog liever gevonden met daarbij een rijkelijk voorziene boomgaard en een paar melkgeiten en tevens misschien nog een knecht en een dienstmaagd. Dan heeft de begeleidende geest voorlopig niets anders te doen dan zo'n ziel enige tijd geheel ongestoord dat bezit laten houden.
Van tijd tot tijd moet hij haar ook alleen laten en net doen alsof hij zelf iets beters gaat zoeken; daarna moet hij weer terugkomen en vertellen dat hij wel iets beters heeft gevonden, - maar dat dat betere veel moeilijker te krijgen is en men het zich door veel moeite en werk moet verdienen!
De ziel zal daarop zeker vragen waaruit die moeite en dat werk bestaat, en dan moet de leider dat aan de vragende ziel uitleggen. Heeft de ziel interesse daarvoor, dan moet hij haar daarheen brengen; in het andere geval moet hij haar met rust laten, maar er dan voor zorgen dat de tuin steeds schraler wordt en tenslotte zelfs het meest noodzakelijke niet meer opbrengt.
De ziel zal nu wel alle moeite doen om de tuin meer te laten opbrengen, maar de leider mag niet toelaten dat de ziel daarin slaagt; daarentegen moet hij maken dat de ziel uiteindelijk het zinloze van al haar moeite inziet en de wens uit, deze hele behuizing op te geven en een betrekking te zoeken waarbij zij beslist zonder meer moeite en werk, toch een dragelijke verzorging vindt.