- 5 juni -

Scheppen met de Heer

(GJE IV. 96, 2-4)
Omdat jullie en Ik nog minder nooit op zullen houden met denken en ideeën vormen, gaat het scheppen ook eeuwig door; want inhoudloos denken kan Ik niet en kunnen ook jullie niet! Als de gedachte echter eenmaal als iets gevoeld wordt, moet zij als vorm aanwezig zijn; en bestaat zij eenmaal als vorm dan is zij ook al geestelijk omhuld en bevindt zij zich als voorwerp voor ons, omdat wij het anders niet als een vormgegeven iets zouden kunnen waarnemen. Zolang Ikzelf dus zal denken en ideeën vormen en jullie uit Mij, zolang zal het scheppen ook onmogelijk kunnen ophouden. Aan ruimte zal het de oneindigheid eeuwig niet mankeren en daarom zullen wij nooit last krijgen van verveling door gebrek aan werkzaamheid.
Waar echter veel te doen is, zijn ook veel diensten, afhankelijk van de graad van het dienend vermogen van degenen die een dienst krijgen toegewezen. Wie zich in Mijn orde veel eigenschappen heeft verworven, zal ook veel opgedragen krijgen; maar wie zeer weinig eigenschappen heeft verworven, zal ook slechts zeer weinig opgedragen worden. Wie echter helemaal geen kundigheden verwerven zal, zal in het hiernamaals zeker zo lang in volkomen duisternis moeten smachten en gebrek lijden, tot hij zich door zijn innerlijke, vrije en zelfstandige inspanningen zover heeft ontwikkeld, dat hij in staat is om de een of andere heel eenvoudige dienst te vervullen. Doet hij het minste werk goed, dan zal hij wel een belangrijker werk te doen krijgen; voldoet hij echter slecht dan zal hij weldra ook dat verliezen wat hij zich met zijn toch al zo geringe capaciteiten heel gemakkelijk had kunnen verwerven.
Wie heeft zal nog meer gegeven worden, zodat hij overvloed zal hebben; wie echter niet heeft, van hem wordt ook dát afgenomen wat hij reeds had, en weer zal nacht, duisternis, honger, ellende en allerlei nood zijn lot zijn, zolang tot hij de moeite neemt eerst in zichzelf actief te worden, om vervolgens daardoor het een of andere werk opgedragen te krijgen.