- 1 juli -

Gevolgen van onkuisheid

(GJE IV. 230, 1-6)
De Heer: De ingetogenheid van lichaam en van leven en ware maagdelijke kuisheid is van het grootste levensbelang, want als de mensen deze zonde zouden mijden en alleen maar geslachtelijke gemeenschap zouden hebben wanneer dat nodig is voor het verwekken van een vrucht in het lichaam van een deugdzame vrouw, dan zeg Ik jullie: Er zou er niet één onder jullie zijn, die niet op zijn minst helderziend zou zijn! Maar nu, bij jullie huidige zeden, verkwist zowel de man als de vrouw de beste krachten door vaak dagelijks de alleredelste en de meest aan de ziel verwante levenssappen te verspillen, waardoor zij nooit een voorraad hebben, waaruit tenslotte een steeds intensiever licht in hun ziel zou kunnen ontstaan!
Daarom worden zij echter geleidelijk aan steeds trager en op poliepen lijkende, genotzuchtige wezens. Zelden zijn zij in staat tot een heldere gedachte en zij zijn vreesachtig, laf, zeer materieel, humeurig, wispelturig, jaloers en afgunstig. Zij kunnen moeilijk of helemaal nooit iets geestelijks begrijpen, want hun fantasie zwerft steeds binnen de aantrekkingskracht van het stinkende vlees rond en wil zich nooit verheffen tot iets hogers en geestelijkers. En ook al zijn daar zo nu en dan ook mensen onder die tenminste op momenten dat zij geen begeerte naar het vlees hebben, een vluchtige blik naar boven richten, dan komen er toch meteen, als zwarte wolken aan de hemel, zinnelijke gedachten en deze bedekken het hogere zodanig, dat de ziel het volkomen vergeet en zich meteen weer in de stinkende poel van de lichamelijke lust stort.
Bij zulke mensen baten de goede voornemens, die zij niet zelden hebben, weinig of niets. Zij lijken meestal op varkens, die zich met steeds vernieuwde begeerte in de afschuwelijkste modderpoelen storten en daarin met het hele lichaam rondwoelen, en op honden, die naar wat zij uitgespuwd hebben, terugkeren en het begerig weer opvreten.
Laat het jullie daarom naar waarheid gezegd zijn, dat hoerenlopers en hoeren, echtbrekers en echtbreeksters, en ontuchtigen van allerlei soort en van ieder geslacht, moeilijk of ook helemaal nooit de toegang tot Mijn Godsrijk zullen vinden!