- 19 april -

Terugkomen op je fouten

(GJE III. 165, 5-11)
Ik zeg: Vriend, een fout die iemand als zodanig erkent en niet meer maakt, is hem ook al voor altijd vergeven en wie zich dan tot Mij wendt, die is het dubbel vergeven.
Wie echter zijn fout wel inziet, maar ermee doorgaat, wordt het niet vergeven ook al kwam hij honderdmaal naar Mij toe!
Want Ik zeg je: Wie tot Mij komt en zegt: Heer, Heer!, is nog lang geen vriend van Mij. Dat is alleen diegene die Mijn wil doet. Mijn wil verlangt echter, dat jullie je vanwege een ambt niet als persoon boven de andere mensen zult verheffen.
Wel moet je altijd je ambt getrouw, goed en rechtvaardig uitoefenen - maar daarbij nooit ook maar één ogenblik vergeten dat zij over wie je een belangrijk ambt uitoefent, jou volkomen gelijkwaardig en daardoor je broeders zijn. De ware naastenliefde leert jullie dat vanzelf door de ware liefde die jullie als kinderen voor Mij hebt.
Gebruik als het nodig is het aanzien en de eer van je ambt, maar wees zelf vol deemoed en liefde, dan zal jullie rechtspraak over je afgedwaalde broeders en zusters steeds volgens Mijn orde rechtvaardig zijn.
Dat wat Ik je heb gezegd, zei Ik alleen maar om je ook dáárin Mijn orde en Mijn wil te tonen. Ik zeg je: Wie ook het kleinste deeltje hoogmoed niet laat varen, zal later Mijn rijk niet in de geest geopenbaard worden en hij zal niet eerder binnentreden vóór hij het laatste stofje hoogmoed uit zich heeft laten verdwijnen!