- 5 februari -

Menselijke geest

(GJE 11. 28, 9-14)
De menselijke geest moet net zo door en door volmaakt worden als de Geest van God door en door volmaakt is, want anders is de geest geen geest, maar een doodsoordeel. Om dat te kunnen worden, moet hem de gelegenheid worden geboden om zich in het tijdelijke net zo te kunnen ontwikkelen als de goddelijke Geest de eeuwen door Zich in God Zelf en door God Zelf heeft ontwikkeld.
Kijk, Ik zou eeuwenlang macht genoeg gehad hebben om alle mensen met onweerstaanbaar innerlijk geweld te dwingen zo precies een bepaald gegeven wet op te volgen, dat ze daar geen handbreedte van af zouden kunnen wijken; maar dan zou de mens ophouden mens te zijn, en zou dan een dier zijn gelijk welk ander dier dan ook uit het grote dierenrijk. Hij zou zijn werk dan natuurlijk heel secuur uitvoeren, maar aan het werk zelf zou je net zo weinig verschil ontdekken als aan het cellen bouwende werk van de bijen en dat van talloos vele andere grote en kleine dieren.
Zou je echter met jouw vrije kennis zulke diermensen tot iets hogers willen opleiden, dan zou je met hen net zo weinig kunnen aanvangen, als wanneer je de bijen in een school zou willen leren hoe ze nu eindelijk eens hun cellen op een betere en doelmatiger manier zouden moeten gaan bouwen.
Daarom moet je de gave van de mensen om te kunnen zondigen niet zo laag en ook niet als misdadig aanslaan; want zonder de gave om tegen de gegeven wetten in te kunnen handelen, zou de mens een dier zijn en geen mens.
En Ik zeg je: De zonde bepaalt dat de mens een mens is; zonder de zonde zou hij een dier zijn.