- 18 februari -

Profeet

(GJE 11. 108, 1-5)
Ik zeg: Een profeet is een net zo'n eenvoudig, met allerlei zwakheden behept, natuurlijk mens als jij, maar omdat hij een bezonnen hart heeft (....) reinigt de goddelijke geest zijn hart van de veelvoudige wereldse ballast. Als het hart op zich zo gereinigd is, giet de goddelijke geest een hemels licht in zo'n hart.
Omdat de profeet duidelijk onderkent dat dit een hemels licht is dat zich altijd door helder waarneembare woorden laat horen, behoeft de op deze wijze gerijpte profeet alleen maar met de stem van zijn mond luid na te spreken wat hij in zijn hart helder en duidelijk hoort en dan profeteert hij al volmaakt profetisch!
Zodra het nodig is, wordt de wil van de profeet door God aangespoord om datgene tot het volk te spreken en voor het volk te doen wat hij in zijn hart hoort, - en dat noemt men dan een echte profetie of voorspelling en deze is net zo goed een zuiver woord van God, als wanneer God Zelf in eigen woorden tot de mensen gesproken zou hebben.
Maar daarom is zo'n profeet voor God niet belangrijker dan ieder ander mens, die deze gave niet heeft. Want de profeet moet uit eigen wil eveneens opvolgen wat de geest van God door zijn hart en door zijn mond tegen de mensen heeft gezegd. Anders komt het gericht net zo over hem als over ieder, die de wil van God hoort maar niet opvolgt, - en voor een profeet is dat dan erger dan voor een ander mens. Als een ander in de zwakheid en de duisternis van zijn ziel het moeilijk heeft met te geloven wat de profeet tegen hem zegt, dan zal zijn oordeel minder zwaar zijn dat hij niet geloven kon wat de profeet tegen hem gezegd heeft. Maar voor de profeet zelf is er geen verontschuldiging, en ook niet voor degene die geloofd heeft en toch uit liefde voor de wereld en haar schatten niet deed wat de profeet bevolen had.
Toch zal eenmaal het loon van een profeet groter zijn dan dat van een ander mens, want een profeet heeft altijd zevenmaal meer te dragen dan ieder ander mens.