- 23 februari -

Geestelijke betekenis van de natuur (2)

(GJE II. 148, 13-15)
Meer nog dan zich van alle zware arbeid te onthouden, moet iedere ziel alle hartstochten uitbannen. Want de hartstochten zijn de stormen in de ziel, zij woelen het levenswater om en Gods evenbeeld wordt dan in de ziel net zo verscheurd als de weerkaatsing van de zon op de golven van de zee. Het beeld van de zon schittert wel op de golven, maar hoe vertekend! En als de storm lang aanhoudt, stijgen er weldra zware dampen op uit de bewogen zee en vullen de lucht van de zielenhemel met donkere wolken. Die verhinderen het licht van de geestelijke zon om het levenswater van de ziel te bereiken, - en de ziel wordt donker, kan niet meer het echte van het onechte onderscheiden en houdt de begoocheling van de hel voor een licht uit de hemel.
Maar zo'n ziel is dan ook al bijna verloren! Alleen als er stormen, dat wil zeggen zware beproevingen van boven, zouden opsteken, die de kwade wolken in de ziel zouden verjagen, en als de ziel daarna meteen door het houden van de ware sabbatsrust haar levenszee tot rust zou brengen, dan zou zij te redden zijn, - maar anders niet!
Kijk, dat is de voor iedereen bruikbare geestelijke betekenis, die ons elke mooie zonsopgang door haar uiterlijke verschijnselen toont. Wie dat toetst op zichzelf, zal in de waarheid en in het licht blijven, en het eeuwige leven zal hem ten deel vallen; maar wie deze les in de wind zal slaan en er geen rekening mee houdt, zal voor eeuwig sterven.