- 27 januari -

Gelijkenis van de gemeste os

(GJE 1. 219, 3-10)
Kijk, als een mens alles heeft wat hij behoeft, dan voelt hij zich heel behaaglijk; hij heeft nergens zorgen over, hij doet niets, geniet overal van en vraagt zich niet af of er een God is, of er een leven is na de dood van zijn lichaam, of de mens niet meer is dan een dier of het dier meer dan een mens. Bergen en dalen maken geen verschil voor hem, winter en zomer doen hem niets; want in de zomer heeft hij schaduw en verkoelende baden en in de winter heeft hij een goede verwarming en warme kleren.
Zo maakt het hem ook niets uit of het jaar vruchtbaar was of niet; want ten eerste heeft hij voor tien jaar alles in voorraad en ten tweede heeft hij geld genoeg om dat wat hij tekort zou komen aan te schaffen.
Nu, zo'n mens leeft dan net zo rustig voort als een gemeste os in de stal en denkt ook niet veel meer dan een os en is derhalve ook niets meer dan een genietend dier in menselijke gedaante.
Als je bij zo iemand zou komen om hem het evangelie van het godsrijk te prediken, dan doet hij met jou precies hetzelfde wat de os in de stal doet met een steekvlieg die hem stoort bij zijn onbezorgde vreten: de os slaat met zijn staart naar de hem storende gast en die moet er snel vandoor gaan om niet plat geslagen of op zijn minst half dood geslagen te worden.
En zo iemand die alleen aan eten denkt en door geen enkele zorg wordt gekweld, zal zijn dienaren die eigenlijk niets anders zijn dan de verjagende en afwerende staart van zo'n luxueus levend mens, opdracht geven om je eruit te jagen; en jij zult zeker zo snel mogelijk maken dat je wegkomt en pas op een behoorlijke afstand erover na kunnen denken, wat de invloed van jouw evangelieprediking op deze vadsige man was.
Maar Ik heb de mogelijkheid om zulke ossen een heel andere preek vooraf te geven. Ik laat ze op de eerste plaats het ene ongeluk na het andere overkomen; daardoor krijgen ze allerlei zorgen en angst en vrees, beginnen na te denken, te zoeken en te vragen hoe het toch mogelijk is dat ze nu van alle kanten belaagd worden, terwijl ze toch nooit iemand onrecht aangedaan hebben en altijd als nette fatsoenlijke mensen hebben geleefd!
Maar dat gebeurt alleen maar voor het nodige gistingsproces. Als zulke mensen dan goed gaan gisten, hebben ze behoefte aan vrienden die hen weer tot rust kunnen brengen; ga dan naar hen toe en predik hen het evangelie, en ze zullen naar je luisteren en nooit meer hun trotse en woedende om zich heen slaande staart tegen je opheffen.