- 11 januari -

Scheppingsverhaal van Mozes

(GJE I. 156, 9 - ingekort)
Mozes geeft bij zijn uitbeelding van de schepping alleen maar beelden, die betrekking hebben op het ontwaken van het eerste godsbegrip bij de aardse mensen, en niet op de materiƫle schepping van de aarde en alle andere werelden.

Eerste scheppingsdag

(GJE I, 157)
"In het begin schiep God hemel en aarde, en de aarde was woest en leeg en in de diepte was duisternis; maar Gods geest zweefde over de wateren. God sprak: Laat het licht worden, en het werd licht. God zag dat het licht goed was; toen scheidde Hij het licht van de duisternis".
Wat bedoelt Mozes met de `hemel' en de `aarde'? De `hemel' is het geestelijke en de `aarde' is het natuurlijke in de mens; deze was en is nog steeds woest en leeg - net als bij u. De `wateren' zijn uw slechte inzicht in alle dingen, de geest van God zweeft er wel boven, maar bevindt zich er nog niet in. Daarom zegt Hij: "Laat het licht worden"!
De eerste natuurlijke staat van de mens is die van de nacht. Als een kind op deze wereld geboren wordt, heerst er in zijn ziel volkomen duisternis en dus nacht. Het kind groeit op, krijgt allerlei onderricht en daardoor steeds meer inzicht in allerlei zaken en dat is de avond. Mozes wist dat alleen de avond overeenkomt met de aardse toestand van de mens; hij wist dat het met de zuiver aardse verstandelijke ontwikkeling bij de mensen precies zo gaat als met het steeds zwakker wordende licht van de natuurlijke avond.
Hoe meer de mensen met hun verstand aardse dingen proberen te vinden, des te zwakker wordt in hun hart het puur goddelijke licht
van de liefde en van het geestelijke leven. Daarom noemde Mozes zulk aards licht van de mens ook de avond.
Alleen wanneer God door zijn barmhartigheid een levenslichtje in het hart van de mens aansteekt, dan begint de mens pas de onbeduidendheid in te zien van alles wat hij eerder met zijn verstand, de geestelijke avond, zich toegeƫigend heeft en hij ziet dan ook langzaam maar zeker steeds meer in, dat alle schatten van het avondlicht net zo vergankelijk zijn als dit licht.
Maar Gods ware licht, aangestoken in het hart van de mens, dat is de morgen die met en uit de voorafgegane avond een noodzakelijke voorwaarde is voor de eerste echte dag in de mens.