- 12 januari -

Tweede scheppingsdag

(GJE I, 158)
"Er moet in het water een rots zijn die de watermassa's scheidt".
Deze vaste rots is de eigenlijke hemel in het hart van de mens en komt tot uiting in een waar levend geloof. De vaste rots leert de mens het verschil tussen wat het natuurlijke en wat het goddelijke licht is in de mens. Daarom noem Ik nu ook degene die het sterkste en onwankelbaarste geloof heeft een rots.
Als zo'n vaste rots in de mens zijn plaats heeft gekregen en het geloof sterker en sterker wordt, dan maakt dit geloof steeds duidelijker zichtbaar hoe onbeduidend het natuurlijk verstandelijke is. Het natuurlijke verstand laat zich dan door het geloof regeren en zo ontstaat in de mens uit zijn avond en zijn steeds lichtere morgen de volgende (tweede) dag, die reeds veel lichter is.
In zo'n toestand als van de tweede dag ziet de mens nu reeds datgene wat alleen het ware is dat voor eeuwig volledig waar zal blijken te zijn. Maar de juiste ordening ontbreekt nog; hij vermengt nog steeds het natuurlijke met het zuiver geestelijke en is daarom ook nog niet definitief in staat om altijd juist te handelen. Hij weet nog niet of het geloof uit kennis voortkomt of andersom, en wat voor verschil er tussen beide bestaat.
Dan komt God weer en helpt de mens verder. Die verdere hulp bestaat hierin dat het licht in de mens versterkt wordt, waardoor het als de voorjaarszon, niet alleen door de grotere lichtsterkte, maar vooral ook door de hierdoor veroorzaakte warmte alle zaden die in het hart van de mens gelegd zijn begint te bevruchten.
Die warmte heet liefde en is geestelijk tevens de bodem, waarin de zaden gaan kiemen en wortel gaan schieten. En zie, dat is de betekenis van wat in Mozes geschreven staat, dat God beveelt dat de wateren zich op bepaalde afgezonderde plaatsen moeten verzamelen en dat daardoor de droge en vaste grond zichtbaar wordt, die de zaden nodig hebben om uit te kunnen groeien tot levende en leven gevende vruchten.