30 augustus

Kracht van het woord

(GJE V 216, 2-5, 8)
Ik zeg: Wanneer Ik een van Mijn woorden met Mijn wil vervul of een van Mijn gedachten, die eigenlijk ook enkel woorden van de geest zijn, dan moet op dit woord ook zonder dat Ik maar de geringste handeling verricht al direct de complete daad volgen!
En waartoe Ik met Mijn woord in staat ben, dat moet ook iedere echte leerling van Mij zelf kunnen, omdat zijn innerlijk tenslotte door dezelfde geest geleid wordt als Mijn innerlijk!
En zie, dat is nu iets in Mijn nieuwe leer wat in een dergelijke volheid en volmaaktheid vanaf het begin der wereld nog nooit onder de mensen is waargenomen! Kijk maar hier, Ik heb geen gereedschap bij Me en geen geheime zalfjes en poeders, in Mijn kleed en Mijn mantel is geen zak te vinden en ook bij Mijn leerlingen is van dit alles geen sprake, - ja, we hebben en gebruiken zelfs geen stokken en lopen altijd blootsvoets!
Ons hele hebben en houden bestaat derhalve uit woord en wil, en toch hebben we alles en lijden geen nood, - tenzij wij zelf vrijwillig nood willen lijden om het harde hart van mensen zachter te maken. Welnu, waarom kan Ik dan alles met Mijn woord en Mijn wil, en waarom jij dan niet?
Ik zeg: Een leer is beter dan een teken; want tekenen zijn dwingend, maar een leer leidt en wekt de te verwerven kracht in de mens op en datgene wat de mens zichzelf door zijn eigen activiteit heeft verworven, is pas echt zijn waarste en totale eigendom.