13 augustus

Fatalisme

(GJE V 151, 2-4)
Als ik ertoe verdoemd ben een duivel te zijn, dan ben ik ook een duivel! Listig of dom, daar komt het dan werkelijk niet meer op aan. Als ik een knol in plaats van een citroen moet zijn, dan ben ik het; ik kan dergelijke ingesleten verhoudingen onmogelijk veranderen!
In de loop van de tijd raakt de mens geheel en al thuis in zijn duivelse zaken en denkt bij zichzelf: Als je al voor nar geboren bent en ook als zodanig bent opgevoed, blijf dan wat je bent! Als je maag maar in orde is dan is ook verder alles goed! Eet en drink en geniet van het leven zo lang en zo goed als er maar van te genieten valt! Komt dan de laatste dag, het laatste uur, dan worden alle banden losgemaakt en alle wetten hebben voor hem, die in zijn niets is teruggekeerd, voor eeuwig opgehouden te bestaan!
Waar de volkomen vergankelijkheid van alle bestaan thuis is, reiken leugen en waarheid elkaar allervriendelijkst de hand. Met dat vaststaande en ware vooruitzicht maakt het verder niets meer uit onder welke narrenkap men het leven op deze aarde geleid heeft. Zolang men echter leeft, moet men toch vanwege het eigen aardse welbevinden met zorg alles zo veel mogelijk van zich afhouden wat dat kleine beetje leven bitter en onaangenaam kan maken; al het andere is fantasie en drogbeeld. Wie het leven voor iets hogers aanziet, bedriegt zichzelf alleen maar.