14 juni

Aandacht voor de geest

(GJE IV 140, 4-6)
Je kunt beter vragen naar iets geestelijks dan naar zaken die voor de geest net zo onbelangrijk kunnen zijn als de sneeuw die duizend jaar vóór Adam de woeste streken van de aarde heeft bedekt! Wat materie is en hoe deze ontstond, bestaat en nog ontstaat is jullie reeds volkomen duidelijk uitgelegd en daarom moeten wij ons nu vóór alles alleen bekommeren om de geestelijke dingen. Wat heeft de mens aan alle kennis en wetenschap van de hele wereld als hij zichzelf niet tot in de diepste levenswortel kent en dat vooral in de levens- en bestaanssfeer van zijn ziel en zijn geest?
Zal hij ooit waarachtig gelukkig kunnen zijn, ook al bezit hij alle aardse goederen, als hij zich bij tijd en wijle af zal moeten vragen: Wat zal er na de dood met mij gebeuren? Zal ik op de een of andere wijze bewust verder leven of zal het voor eeuwig helemaal met mij gedaan zijn? Als de bange vragensteller echter geen bevestigend antwoord krijgt, noch van iemand die meer ervaren is, of nog minder uit de eigen, duistere, wereldse levenskamer waarin nog nooit een waarachtig geestelijk licht is doorgedrongen, - wat dan? (....) Wat heeft de mens eraan als hij alle schatten van de wereld zou winnen, maar schade zou lijden aan zijn ziel?
Daarom weg met alles wat roest en motten kunnen vernietigen! Slechts wat van de geest is, blijft voor eeuwig onveranderlijk; alles wat tot de materie behoort, is vaak nog onderworpen aan talloze veranderingen eer het het niveau van de geest bereikt zal hebben.
Vraag daarom naar dingen die de geest en de ziel betreffen, maar nooit naar aardse zaken!