- 27 mei -

Wezen van God

(GJE IV. 88, 5-7)
Maar Johannes had toch belangrijke bezwaren tegen deze opvatting van Petrus en zei: In Hem woont Gods volheid in lichamelijke vorm. Als de zoon, die echter geen andere persoonlijkheid is en kan zijn, zie ik Zijn lichaam slechts in zoverre het een middel tot het doel is; maar als geheel is Hij evenwel identiek met de in alle volheid in Hem wonende Godheid!
Of is mijn lichaam soms een andere persoonlijkheid dan mijn ziel? Zijn zij samen niet één mens, hoewel mijn ziel in de aanvang van mijn bestaan zich eerst dit lichaam moest vormen en men gevoeglijk zou kunnen zeggen: De ziel heeft een tweede lichamelijke mens over zich heen getrokken en zodoende een tweede persoonlijkheid om zich heen gevormd? Men kan wel zeggen dat het lichaam een zoon is, of iets dat door de ziel gevormd is, maar daarom vormt het daarmee, of zelfs alleen, geen tweede persoonlijkheid! En nog minder kan men dat van de geest in de ziel zeggen; want wat zou dan een ziel zonder de goddelijke geest in haar zijn? Zij wordt toch pas volledig mens, als zij geheel doordrongen is van de geest! Dan zijn immers geest, ziel en lichaam volkomen één en dezelfde persoonlijkheid!
Bovendien staat er geschreven: God schiep de mensen geheel naar Zijn evenbeeld. Maar als de mens als volkomen evenbeeld van God, met zijn geest, zijn ziel en zijn lichaam slechts één mens is en geen drie, dan zal toch zeker God als de volmaakte Oergeest omgeven met een eveneens volmaakte ziel en nu ook voor onze ogen zichtbaar met een lichaam, ook slechts één God en eeuwig nooit een drievoudige God, eventueel zelfs nog in drie afzonderlijke personen, zijn!

- 26 mei -

Juiste deemoedigheid

(GJE IV. 86, 5-7)
Wat betreft de ware deemoed, geloof ik dat men in het hart vol ware deemoed en naastenliefde moet zijn, maar daar uiterlijk niet mee moet pronken; want door uiterlijk te onderdanig, dieper dan andere mensen, te buigen, maak ik hen hoogmoedig en ontneem mijzelf de gelegenheid hen in alles wat nuttig zou zijn, te kunnen dienen.
Een zekere achting, die ik alleen al als mens van mijn medemensen kan verwachten, mag ik nooit geheel weggeven, omdat ik zonder die achting niets kan doen wat bevorderlijk is voor het goede! Laten wij daarom beiden weliswaar in ons hart zo deemoedig zijn als maar mogelijk is, maar van ons noodzakelijke, uiterlijke aanzien kunnen en willen wij niets laten vallen.
Wij zullen heel vaak de gelegenheid krijgen om te zien hoe arme mensen zich voor hun levensonderhoud in moeten laten met de minste en alleronzienlijkste bezigheden. Moeten wij dan, om zeg maar de kroon op onze deemoed te zetten, ook de poelen en riolen leeg gaan scheppen? Ik geloof niet dat dat metterdaad gedaan hoeft te worden; het is voldoende dat wij zulke mensen, die zich met dat werk bezighouden, in ons hart daarvoor niet minder achten dan onszelf, die door de Heer een geheel ander ambt te vervullen hebben gekregen.

- 25 mei -

Ware deemoed

(GJE IV 83, 8-10)
Wie bij zichzelf wil vaststellen of hij volkomen deemoedig is, moet zich innerlijk afvragen of er nog iets is wat hem beledigen kan, of hij zijn ergste beledigers en vervolgers gemakkelijk van ganser harte kan vergeven en diegenen goed kan doen die hem kwaad gedaan hebben, of hij zo nu en dan toch geen verlangen voelt naar wereldse luister en of hij het zelfs aangenaam vindt zich de minste onder de minsten te voelen om iedereen in alles te kunnen dienen! Wie dat alles zonder verdriet en weemoed kan, is reeds hier iemand die thuis hoort in de hoogste hemelen van God en hij zal het eeuwig blijven, want door zo'n ware deemoed wordt niet alleen zijn ziel geheel één met haar geest, maar ook het grootste deel van zijn lichaam.
Daarom zal zo'n mens ook nooit de dood van zijn lichaam voelen en smaken, omdat het hele etherische deel van het lichaam - het deel dat eigenlijk het natuurlijk levende is - reeds hier met de ziel en haar geest onsterfelijk is geworden.
Door de fysieke dood wordt slechts het gevoel- en levenloze schaduwgedeelte van de ziel losgemaakt. Daar kan de ziel geen angst en verder geen pijn van ondervinden omdat alles wat in het lichaam gevoel heeft en dus levend is, zich reeds lang verenigd heeft met de ziel. Daarom kan zo'n volledig gevormde mens van het afvallen van het toch gevoelloze en dus dode, uiterlijke schaduwleven dan ook net zo weinig voelen als wanneer men tijdens zijn volle natuurlijke leven zijn haren knipt of de nagels waar die te lang zijn geworden, of wanneer een huidschilfer afvalt, die zich hier en daar van de toch al gevoelloze opperhuid van het lichaam losmaakt. Want wat aan het lichaam nooit enig gevoel had, kan ook geen gevoel hebben wanneer de ziel het lichaam volledig verlaat, omdat al het gevoelige en levende van het lichaam zich tevoren reeds geheel met de ziel heeft verenigd en daar nu één wezen mee vormt, dat er nooit van gescheiden wordt.
Nu zag je wat de ware deemoed is en wat deze doet; leg je in het vervolg dus op deze deugd toe!

- 24 mei -

Schaamtegevoel

(GJE IV. 83, 4-7)
Het schaamtegevoel van kinderen is een gewaarwording van de ziel, een gevoel dat op een gegeven moment bij haar opkomt. Dit gevoel manifesteert woordeloos de ontevredenheid van de ziel die toch iets geestelijks is, over het feit dat zij zich bekleed ziet met een plomp en onhandelbaar lichaam waar zij zonder pijn niet vanaf kan komen. Hoe teerder en gevoeliger het lichaam van een ziel is, des te sterker zal ook haar schaamtegevoel zijn. Als nu een goede opvoeder van de kleinen de kunst verstaat dit onuitroeibare gevoel om te vormen tot ware deemoed, dan wordt dit gevoel voor het kind een beschermgeest en plaatst hij het kind op de weg, waarop het, als het daarop verder gaat, gemakkelijk al vroeg tot geestelijke volmaaktheid kan komen. Maar als de leiding van dit aangeboren gevoel ook maar enigszins van de juiste richting afwijkt, kan dat meteen aanleiding zijn tot hoogmoed en trots.
Het schaamtegevoel omvormen tot zogenaamde kinderlijke eerzucht is al helemaal fout, want dan begint een kind meteen te denken dat het beter is dan een ander. Het is gauw beledigd en geraakt en weent daarvoor bittere tranen; met dit huilen geeft het klaar en duidelijk te kennen, dat het door iemand in zijn trots is gekrenkt.
Als zwakke en kortzichtige ouders dan proberen het beledigde kind te kalmeren door de belediger van het kind, ook al is dat slechts schijnbaar, ter verantwoording te roepen en straf te geven, is door hen bij het kind reeds de eerste kiem gelegd van het stillen van de dorst naar wraak. Als de ouders hun kind steeds op deze wijze kalmeren, heeft dat niet zelden tot gevolg dat het voor hen en ook voor veel andere mensen een duivel wordt. Maar als de ouders verstandig zijn en het kind al vroegtijdig voortdurend wijzen op de grotere waarde in andere mensen en kinderen, en zo het schaamtegevoel ombuigen tot ware deemoed, zullen zij van hun kinderen engelen maken, die later als echte levensvoorbeelden de anderen met hun licht zullen voorgaan als stralende sterren in de nacht van het aardse leven, en die hen zullen verkwikken met hun zachtmoedigheid en geduld.
Maar omdat kinderen slechts zelden zo'n opvoeding krijgen, waardoor hun geest in hun ziel gewekt zou worden, moet de volwassen en tot zuiver inzicht gekomen mens er vóór alles voor zorgen, dat hij zijn uiterste best doet om tot ware en juiste deemoed te komen. Zolang hij niet de laatste rest van hoogmoedigheid in zichzelf heeft uitgeroeid, kan hij noch hier, noch in het hiernamaals overgaan tot een volledige voltooiing van het puur geestelijke, hemelse leven.

- 23 mei -

Geef met vreugde

(GJE IV. 81, 6, 8, 10-13)
Want goede wil is de ziel en het leven van een goede daad; waar deze mankeert, heeft zelfs het beste werk totaal geen waarde voor de rechterstoel van God. Als je echter ook zonder enig middel de levende, goede wil hebt om je naaste op de een of andere wijze te helpen wanneer je hem in een bepaalde nood ziet of aantreft, en het doet je verdriet wanneer je dat niet kunt, dan hecht God aan die goede wil van jou veel meer waarde dan aan het werk van een ander die men eerst door wat dan ook daartoe heeft moeten overhalen.
Hieraan zie je dat voor God en ten gunste van het eigen innerlijke, geestelijke leven, iedere mens of hij nu rijk of arm is, de naastenliefde kan beoefenen. Het komt slechts aan op een waarachtig levende goede wil waarmee iedereen graag en vol toewijding doet wat hij maar kan.
Ja, vriend, wie zich bij het bewijzen van weldaden, ook al is het met de beste wil van de wereld, afvraagt of hetgeen hij zal doen belangrijk is of niet, diens goede wil is en heeft nog lang niet het juiste leven, daarom hebben noch zijn goede wil, noch zijn goede daden een bijzondere waarde voor God. Bij iemand die het geld ervoor heeft, moeten wil en daad gelijk zijn, anders ontneemt het één aan het ander de waarde en de levensgeldigheid voor God.
Wat je doet of geeft, doe en geef dat met veel vreugde, want een vriendelijke gever en helper heeft een dubbele waarde voor God en is ook dubbel zo dicht bij de geestelijke volkomenheid.
Want het hart van de vriendelijke gever lijkt op een vrucht die gemakkelijk en snel rijp wordt, omdat zij een overvloed aan echte warmte in zich heeft, die hoogst noodzakelijk is voor de rijping van een vrucht omdat in de warmte het overeenkomstige levenselement, de liefde, heerst.
Zo is de vreugde en vriendelijkheid van de gever en helper juist die overvloed aan echte, innerlijke, geestelijke levenswarmte, die niet genoeg aanbevolen kan worden. Daardoor wordt de ziel meer dan tweemaal zo snel rijp voor de volledige opname van de geest in haar gehele wezen, en dat moet ook zo zijn omdat juist deze warmte een overgang is van de eeuwige geest en de ziel, die daardoor steeds meer op de geest gaat lijken.

- 22 mei -

Armoede en naastenliefde

(GJE IV. 79, 3-7)
Armoede is een grote plaag voor de mensen, maar zij draagt in zich de edele kiem van de deemoed en van de ware bescheidenheid en zal daarom ook steeds onder de mensen voorkomen. Maar toch moeten de rijken haar niet te groot laten worden, omdat zij anders veel gevaar lopen, hier en eens ook in het hiernamaals.
Als er armen onder jullie zijn, zeg Ik jullie allen: Je hoeft hen niet zoveel te geven dat ook zij rijk worden, maar je mag hen geen nood laten lijden! Die je ziet en kent, moet je naar recht en billijkheid helpen. (...)
Wie van jullie met zijn hele hart een vriend zal zijn van de armen, voor hem zal ook Ik een vriend en ware broeder zijn in het tijdelijke en het eeuwige, en hij zal de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze hoeven te leren, maar Ik zal hem die in alle volheid in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal liefhebben als zichzelf en een arme zuster niet zal wegjagen, tot hem zal Ik altijd Zelf komen en Mij getrouw aan hem openbaren. Ik zal het zijn geest, die liefde is, zeggen en die zal daarmee de gehele ziel en haar mond vervullen. Wat hij dan spreken of schrijven zal, zal door Mij voor alle tijden der tijden gesproken en geschreven zijn.
De ziel van de hardvochtige zal echter door slechte geesten gegrepen worden en deze zullen haar te gronde richten en gelijk maken aan de ziel van een dier, en zo zal deze dan ook in het hiernamaals zichtbaar worden.
Geef graag en geef rijkelijk, want zoals je geeft zul je ook weer ontvangen! Wie een hardvochtig hart heeft, kan door Mijn genadelicht niet doordrongen worden en in hem zal de duisternis wonen en de dood met al zijn verschrikking.

- 21 mei -

Jezus van Nazareth

(GJE IV 77, 6-9)
God Zelf heeft Hem uitgekozen als Zijn lichamelijke woonplaats! Dat is de grote genade die door deze Gekozene tot alle volkeren is gekomen. Het menselijke dat je aan Hem ziet is in zekere zin de Zoon van God, maar in Hem woont de Geest van God in zijn volheid!
In dat geval kan men toch niet vragen hoe Hij aan zo'n oneindige volmaaktheid kwam! Dat wat Hij nu is en eeuwig zal zijn, was Hij reeds in het moederlichaam. Hij maakte wel al het puur menselijke mee, behalve de zonde die de mensen altijd in meer of mindere mate begaan, maar tot Zijn geestelijke volmaaktheid droeg dat niets bij omdat Hij reeds van eeuwigheid volmaakt was. Hij deed en doet alles echter enkel en alleen opdat alle mensen een volmaakt voorbeeld aan Hem zullen hebben om Hem, die de oergrond en oermeester van al het zijn en leven is, daarin na te volgen.
Nu weet je ook met Wie je te doen hebt. Ga daarom naar Hem toe, opdat Hij je de ware weg zal tonen naar je geest, die zich in je bevindt als de zuivere liefde tot God en door je geest of door je liefde de weg tot Hem, die temidden van ons verblijft als het ware Heil van alle mensen die ooit op deze aarde hebben geleefd, nu leven en in de toekomst zullen leven.
Als je echter naar Hem toegaat, ga dan in de liefde van je hart naar Hem toe en niet puur verstandelijk! Want alleen door de liefde kun je en zul je Hem winnen en Hem in Zijn goddelijkheid ook begrijpen; maar met je verstand zul je eeuwig niets bereiken! Want slechts de reine liefde is in staat om steeds toe te nemen, terwijl het verstand grenzen heeft die het nooit zal kunnen overschrijden. Maar de liefde van de mens tot God is, zoals gezegd, in staat om eeuwig toe te nemen, en hoe krachtiger de liefde tot Hem in je zal worden, des te lichter wordt het ook in je gehele wezen!

- 19 mei -

Genotzucht

(GJE IV. 73, 5, 7)
Als de waarheidsliefde bij de mensen door de drang naar het wereldse genot voor altijd is overwonnen en onderdrukt, zodat daardoor ook een soort eenheid in de duisternis van de innerlijke mens is ingetreden, dan is de mens geestelijk gestorven en zodoende een in zichzelf verdoemde. Hij kan eeuwig geen licht meer krijgen behalve door het vuur van zijn grove materie, wanneer die door de druk van de begeerten is ontvlamd. Maar de materie van de ziel is veel vasthoudender dan die van het lichaam en er is een heel krachtig vuur voor nodig om alle materie van de ziel te verteren en te vernietigen.
Alleen de mens die door zijn energieke, verlichte wil van de waarheidsliefde de wereldse wil van de genotzucht geheel heeft overwonnen en zo in het licht en in alle waarheid in zichzelf een eenheid vormt, is daardoor geheel licht en waarheid en dus ook het leven zelf. Daarvoor is echter een waarachtig stoïcijnse zelfverloochening nodig, - maar niet de op zichzelf hoogmoedige verloochening van jullie Diogenes, die zich meer en hoger acht dan een van goud blinkende koning Alexander, maar de deemoedige van een Henoch, een Abraham, Izaak en Jakob. Als je dat kunt, dan zul je in het tijdelijke en voor eeuwig gered zijn; kun je dat echter niet, en niet uit je eigen kracht van de waarheidsliefde, dan is het gedaan met je en dan kun je noch aan deze, noch aan gene zijde geholpen worden. Ik ben echter van mening dat je daartoe bij jezelf in staat bent; want aan inzicht en kennis ontbreekt het je niet.

- 18 mei -

Schuld erkennen

(GJE IV. 72, 2, 4, 6-7)
Je wilt en kunt een beter mens worden. Wil je dat, dan moet je ook erkennen, dat je aan al die erge daden zelf schuldig was; maar als je dat was, dan ligt het nu ook aan jezelf om in te zien, dat het niet juist is de schuld op een ander te schuiven. Je moet de schuld daarentegen bij jezelf zoeken en erkennen dat deze geheel bij jezelf ligt en daarover echt berouw voelen, omdat je in alle opzichten heel goed beseft wat het ware en goede is, maar met je daden voor het tegengestelde hebt gekozen. (...)
Als iemand die in de waarheid volmaakt onderwezen zou zijn, toch weer in zijn oude fouten zou terugvallen en net zo slecht zou handelen als voorheen, zou hij wél zondigen, omdat hij dan tegen zijn vaste overtuiging in zou handelen en zijn geweten in grote onrust zou brengen. (...) Jij bent geen leek in de echte waarheid, jij kent die daarentegen bijna net zo goed als ik die ken en jij hebt deze als zodanig ook al lang gekend. En je geweten heeft je ook altijd bij elke slechte daad van je aangeklaagd, maar jij schonk daar weinig aandacht aan en probeerde het door allerlei valse, verstandelijke overwegingen te overstemmen. Je voelde ook altijd berouw als je iets slechts had gedaan tegen je overtuiging en je geweten in, maar tot boete en werkelijke verbetering kwam het bij jou tot op heden nog niet.
Blijf je in je daden bij datgene waarvan wij beiden weten dat het fout en slecht is, dan blijf je je leven lang ellendig. Hoe het er daarna in het hiernamaals zal uitzien, waar na het afleggen van het lichaam een rein leven volgt, dat kan je eigen zuivere verstand je goed duidelijk maken als je bedenkt, dat dit tijdelijke leven het zaad is en het leven in het hiernamaals de vrucht.
Zaai je een edel, goed zaad in de grond van je eigen levenstuin, dan zul je ook edele vruchten oogsten. Stop je echter distel- en dorenzaden in de grond van je levenstuin, dan zul je eens ook oogsten wat je nu hebt gezaaid! Want je zult ook wel weten dat aan distels geen vijgen en aan dorens geen druiven groeien!

- 17 mei -

Schijn ophouden

(GJE IV 63, 10-11)
Johannes zegt: Laat je dat niet verontrusten, vriend. Als ik dat zou doen om je naar ziel en lichaam schade toe te brengen, zou ik een slecht mens zijn en er voor God erger aan toe zijn dan je lichtzinnige zwager in Athene. Maar ik moet nu terwille van je heil de mensen helemaal laten zien wie je bent, opdat niemand je anders ziet dan je bent! Als je volmaakt wilt worden, moet je jezelf ontdekken, en mag er geen geheim in je ziel zijn. Pas als al het verkeerde uit je verdwenen is, kun je beginnen aan de vervolmaking. Ook in stilte kun je weliswaar in jezelf je ontelbaar vele zonden geheel afleggen en een beter mens worden, zodat de mensen ja daarna zouden achten en eren omdat zij van jou dan alleen maar goeds en niets slechts zouden weten, en velen zouden dan je goede voorbeeld volgen! Maar als zij daarna van een geloofwaardig getuige zouden horen wat voor een grove en grote zondaar jij heel in het verborgene bent geweest, zouden al degenen die je tevoren eerden als rein mens en jouw voorbeeld volgden, je dan niet met bedenkelijke ogen aan gaan zien?! Al je deugd zou een schapenvel worden waaronder men een verscheurende wolf zou gaan vermoeden en men zou je dan ondanks al je aanwijsbare, smetteloze deugd, ontwijken en je anders zo leerrijk gezelschap mijden.
Daaraan zie je dat men om volmaakt te zijn, niet slechts het wezen maar ook de schijn van het kwade moet vermijden, omdat het anders moeilijk wordt werkelijk van nut te zijn voor de naaste, hetgeen toch uiteindelijk de voornaamste bezigheid van ieder mens is en moet zijn, omdat zonder dat geen waarachtig gelukkige maatschappij op deze aarde denkbaar is!

- 16 mei -

Etherisch lichaam van de ziel

(GJE IV. 51, 2-6)
Volgens het normale joodse denkbeeld was de ziel een soort nevelig niets en ze zeiden: De ziel is een pure geest, die een verstand en een wil, maar doorgaans geen gestalte en nog minder een soort lichaam heeft. (...) Maar ook de ziel heeft een lichaam; het is weliswaar etherisch, maar voor de ziel is dat lichaam net zo volmaakt als het vleselijke lichaam voor een stoffelijke mens. Het zielelichaam heeft ook alles wat een vleselijk lichaam heeft. Met je stoffelijke ogen zie je het weliswaar niet, maar de ziel kan alles zien, horen, voelen, ruiken en proeven. Want ook de ziel heeft dezelfde zintuigen die het lichaam heeft voor de communicatie tussen zichzelf en zijn ziel.
De lichamelijke zintuigen zijn de leidsels in de handen van de ziel om haar lichaam te besturen in de buitenwereld. Als het lichaam die zintuigen niet zou hebben, zou het voor de ziel totaal onbruikbaar en een ondraaglijke last zijn.
Stel je maar eens een mens voor die volledig blind en doof zou zijn, niets zou voelen, geen pijn, noch het aangename van de gezondheid en die ook geen reuk en geen smaak zou hebben, zeg dan zelf eens of de ziel met zo'n lichaam iets zou kunnen aanvangen! (..)
Maar evenzeer zouden de gevoeligste, lichamelijke zintuigen voor de ziel geen nut hebben, als zij niet zelf in haar etherisch lichaam precies dezelfde zintuigen zou hebben! Omdat de ziel dezelfde zintuigen heeft als het lichaam, neemt zij ook gemakkelijk en zeker met haar fijne zintuigen waar wat eerst door de lichamelijke zintuigen in de buitenwereld wordt waargenomen. Nu weet je dat de ziel ook een lichamelijke vorm is.

- 15 mei -

Lichamelijke en geestelijke reinheid

(GJE IV. 41, 2-5)
Ik zeg: Van nu af aan kun je alleen maar verontreinigd worden door slechte en onzuivere gedachten, begeerten en wensen, lasterpraat, leugen en eerroof, minachting en kwaadsprekerij. Dat zijn zaken die de mens verontreinigen. Al het andere verontreinigt de mens Of helemaal niet, óf hoogstens uitwendig, en hij heeft water genoeg om zich te reinigen van uitwendig vuil.
Mozes heeft de joden die voorschriften ook slechts voornamelijk gegeven vanwege hun grote neiging tot onreinheid in alle uiterlijke zaken; want als mensen reeds uitwendig regelrechte zwijnen worden, worden zij dat in hun hart ook des te gemakkelijker. Vooral daarom had Mozes de joden de uiterlijke reinigingen heel speciaal aanbevolen.
Maar de eigenlijke reiniging van de mensen vindt pas plaats door een echte boetedoening, door het berouw over een aan zijn naaste begane zonde, door het ernstige voornemen om niet meer te zondigen, en door de daarop volgende volledige levensverbetering.
Als dat niet gebeurt, kunnen jullie honderdduizend bokken met bloed besprenkelen, vervloeken, en in plaats van jullie in de Jordaan werpen, maar dan blijven jullie harten en zielen voor God nog net zo onrein en onzuiver als zij eerst waren! Met het water reinigt men het lichaam, en met een vaste, goede en God in alles toegewijde wil reinigt men hart en ziel. En zoals het zuivere frisse water de ledematen van het lichaam sterkt, zo sterkt een aan God toegewijde, vaste wil het hart en de ziel.

- 14 mei -

De wet van `gij moet' en `gij zult'

(GJE IV. 34, 2-5)
God heeft een tweevoudige wet gegeven. De ene is puur mechanisch en heet `het moet'. Volgens deze wet ontstaan alle vormen en hun structuren waaruit vervolgens de deugdelijkheid van de vorm blijkt. Aan deze mechanische wet kan eeuwig niets veranderd worden. De andere wet heet echter `gij zult'. En alleen daarop heeft de levensleer betrekking.
Volgens de wet van het leven kun je alle deeltjes van een geheel verdelgen, verwoesten of zelfs vernietigen zonder dat het veel uitmaakt. Wat vrij moet worden, moet ook reeds in zijn eerste ontwikkeling vrij zijn! Ook al misvormt het zich in zijn vrije innerlijke bestaan geheel en al, dan kan het toch `de wet van het moeten' waaronder het valt, niet opheffen. Want binnen de vorm blijft steeds de kiem bewaard, die weer opnieuw in de juiste orde uitbot, dat wat in de vrije levenssfeer bedorven is, weer vastpakt en in de juiste orde terugbrengt.
Zo zie je volkeren op aarde die wat hun ziel betreft geheel verdorven zijn, maar uiterlijk onveranderd gebleven zijn, en als je naar hen kijkt moet je toegeven dat het mensen zijn. Hun zielen zijn echter vervormd door allerlei leugens, valsheid en verdorvenheden. Op het juiste tijdstip laat Ik iets meer warmte in de levenskiem doordringen en deze begint te groeien, verteert de oude wanorde van de ziel zoals de graswortel de reeds vervuilde waterdruppel, en dan ontstaat hieruit een heel gezonde, levenskrachtige en in alle delen zuivere grashalm met bloem en zaad.
Om die reden moeten jullie nooit een te hard oordeel over een verdorven volk vellen! Want zolang de vorm blijft, blijft ook de reine kiem in de mens en als die blijft, kan ook een duivel nog een engel worden!

- 13 mei -

Willen en doen

(GJE IV. 31, 3-4)
De mens weet al gauw voldoende om te bepalen wat goed en juist is. Eenvoudige wetten zeggen hem dat! Als zijn wil maar goed is, blijft het juiste handelen niet achterwege. Maar het weten alleen schijnt mij toch een te geringe beweegreden voor het goede handelen te zijn, vooral bij zeer op het materiële gerichte mensen die zich maar al te gemakkelijk door een onbeduidend materieel voordeel bij de neus laten nemen en tot kwade handelingen worden verleid. Daarom is het nodig de beginleer zo ver uit te breiden dat de leerlingen door heldere, overtuigende en onomstotelijke bewijzen motieven krijgen om het goede te doen. Tevens moet het de leerlingen vrijwel net zo onmogelijk voorkomen om daartegen te zondigen, als zonder schip de zee te willen oversteken.
Als men dat bij een leerling eenmaal bereikt heeft, is het echt goede handelen een vrij eenvoudige zaak. Maar zonder de daarbij gegeven overtuigende en juist gebleken beweegredenen zal het altijd een probleem blijven. Men ziet het goede er wel van in, maar omdat het handelen ernaar veel moeilijkheden en zelfverloochening met zich meebrengt, leeft men een gemakkelijk leventje in gezapige luiheid en noodlottige zelfzucht, en het vele en goede doen laat men voor wat het is. Men volgt onbekommerd zijn dierlijke lusten en is na dertig jaar nog dezelfde dierlijke mens die men eigenlijk in de wieg al was. Daarom behoren volgens mijn bescheiden mening bij de leer van het goeddoen ook de hierboven aangegeven bewijzen, en die vereisen veel meer dan alleen maar te zeggen: Dit en dat moet je doen omdat het goed is, en dit en dat moet je laten, omdat het slecht en kwaad is.

- 12 mei -

Kern van Jezus' boodschap

(GJE IV. 18, 5-8)
Zijn leer bestaat heel in het kort daarin, dat de mens God moet erkennen en Hem boven alles moet liefhebben, en dat hij zijn medemens, wat of wie deze ook moge zijn, hoog of laag, arm of rijk, man of vrouw, jong of oud, even lief moet hebben als zichzelf. Wie dat altijd doet en de zonde mijdt, zal weldra in zichzelf gewaar worden dat die leer waarachtig uit God is, en niet afkomstig is uit de mond van een mens, maar uit de mond van God. Want geen mens kan weten wat hij moet doen om het eeuwig leven te verkrijgen, en waaruit dat bestaat. Dat weet alleen God en later ook hij die het uit Gods mond heeft vernomen. (...)
Het woord dat uit Gods mond komt, is niet dood, maar levend. Het zet hart en wil van de mens aan tot de daad en maakt daardoor de gehele mens levend.
Als de mens echter eenmaal door het woord van God levend is geworden, blijft hij levend en voor eeuwig vrij, en hij zal geen dood meer voelen of smaken, - ook al zou hij lichamelijk wel duizendmaal sterven!
Kijk, dat is zo heel in het kort de kern van de leer van de grote profeet uit Nazareth.

- 11 mei -

De ware wijsheid

(GJE IV. 1, 4-9)
Waarlijk, Ik zeg jullie: Niemand zal bij Mij komen als de Vader hem niet bij Mij zal brengen! Om bij Mij te komen moeten jullie allen door de Vader, dus door de eeuwige liefde in God, onderwezen zijn. Jullie allen moeten dus volmaakt zijn zoals de Vader in de hemel volmaakt is! Kennis of ervaring, hoe groot ook, zal jullie daar niet brengen, maar slechts de levende liefde tot God en in gelijke mate tot de naaste! Daarin ligt het grote geheim van de wedergeboorte van jullie geest uit God en in God.
Iedereen zal echter eerst met Mij door de nauwe poort van de volstrekte zelfverloochening moeten gaan, om te worden zoals Ik ben.
Ieder moet ophouden met zelf iets te zijn, om in Mij alles te kunnen worden.
God boven alles liefhebben, betekent: Geheel in God op- en ingaan, en de naaste liefhebben betekent eveneens: ingaan in de naaste, omdat men hem anders nooit kan liefhebben. Een halve liefde baat noch degene die liefheeft, noch degene die men liefheeft.
Als je vanaf een hoge berg naar alle kanten volledig uitzicht wilt hebben, moet je in ieder geval zijn hoogste top beklimmen, want vanaf een lager standpunt zal er steeds een deel van het totale uitzicht onzichtbaar blijven, zo moet dan ook alles in de liefde worden gedaan en het uiterlijke vanuit het innerlijke voortkomen, opdat haar vruchten aan jullie zichtbaar zullen worden.
Jullie hart is een akker en de daadwerkelijke liefde is de levende zaadkorrel; de behoeftige broeders zijn de mest voor de akker. Wie van jullie veel zaadkorrels in de goed bemeste akker zal zaaien, zal ook een rijke oogst hebben. Hoe meer armen jullie zullen gebruiken als mest voor de akker, des te krachtiger zal deze mest zijn; en hoe meer goede zaadkorrels jullie zullen zaaien, des te rijker zal de oogst uitvallen. Wie rijkelijk zal zaaien, zal ook rijkelijk oogsten; wie weinig zal zaaien, zal echter ook weinig oogsten.
De hoogste wijsheid is daarin gelegen, dat jullie wijs worden door de vurigste liefde. Alle kennis heeft geen zin zonder de liefde! Doe daarom niet zoveel moeite om veel kennis te vergaren, maar om veel liefde te geven, dan zal de liefde je geven wat geen kennis je ooit kan geven!

- 10 mei -

Vervulling van de belofte

(GJE III. 243, 3-7)
Je hebt de leer wel met je verstand opgenomen en ook geprobeerd je zelfs streng daaraan te houden en toen gewacht op de goedgunstige vervulling van de belofte. Je deed echter alleen maar goed volgens de leer vanwege de belofte, waar je voordeel van verwachtte, en niet terwille van het goede! Je was slechts met je verstand bezig, maar nog nooit met je hart! Dat bleef hard en koud net als vóór het ontvangen van de zuivere goddelijke leer. Daarom ontving je noch door de daad, noch door het dode en blinde geloof de vervulling van de jou gegeven beloften!
Schud je hart nu wakker! Doe alles wat je doet vanuit de ware levensgrond! Heb God boven alles lief terwille van Hemzelf en zo ook je naasten!
Doe uit levensovertuiging het goede terwille van het goede en laat je geloof of hetgeen je doet geen aanleiding zijn om te vragen, of de vervulling van de belofte nu wel zal komen of niet! Want de vervulling is een gevolg van datgene wat je levend in je hart gelooft en voelt, en uit vurige liefdedrang doet. Maar zoals je tot op heden hebt geloofd en gedaan, leek je op een mens die in zijn droom heeft geploegd en gezaaid en daarna in wakende toestand wilde oogsten, maar geen akker en geen vrucht vond.
Het weten, geloven en handelen van het mensenverstand is een ijdele droom en bezit geen waarde voor het leven. De mens moet alles in zijn hart opnemen; daarin bevindt zich het leven. Wat hij in zijn hart zaait, zal opgroeien en de beloofde vruchten dragen.
Wie niet zo zijn leven weet te regelen of wil regelen, en ook in geloof en denken zelfzuchtig is, zal nooit de vervulling van de beloften zien, want deze is de vrucht van de daden van het hart.

- 9 mei -

God in het hart van de mens

(GJE III. 241, 2-6, 8-9)
Jullie weten dat iedere mens zichzelf geheel onafhankelijk van de almacht van de goddelijke wil vrijwillig volgens de erkende, goddelijke orde moet bekwamen en vormen om zo een vrij kind van God te worden.
Het aanbevolen en krachtigste en dus werkzaamste middel daarvoor is de liefde tot God en in gelijke mate de liefde tot de naaste, of deze nu een man of een vrouw, jong of oud is, dat maakt geen verschil.
Bij de liefde behoren de ware deemoed, zachtmoedigheid en geduld, omdat de ware liefde zonder deze drie niet kan bestaan en geen echte en zuivere liefde is.
Maar hoe kan een mens bij zichzelf constateren of hij zich werkelijk volgens de goddelijke orde in de zuivere liefde bevindt? De mens moet bij zichzelf nagaan of hij, wanneer hij een arme broeder of een arme zuster ziet of wanneer deze naar hem toekomen om hulp, in zijn hart een drang voelt die hem zichzelf doet vergeten en waarbij hij met veel vreugde en zonder beperking liefdevol wil geven! Voelt hij dat, en dat natuurlijk oprecht en levendig, dan is hij als een echt kind van God reeds rijp en klaar, en de gegeven beloften die een op die wijze gereed kind van God kan verwachten, beginnen dan volle werkelijkheid te worden en wonderbaarlijk in woord en daad zichtbaar te worden, en daardoor zal jullie leraarschap bij je leerlingen gerechtvaardigd zijn.
De liefde tot God en het vrijwillig volgen van Zijn onderkende wil, zijn in het hart van de mens het eigenlijke, hemelse element. Dit element is het vertrek en de woonkamer van de goddelijke geest in ieder mensenhart. De naastenliefde is de deur naar deze heilige woonkamer.
Deze deur moet geheel geopend zijn, opdat de overvloed van het goddelijk leven kan binnenstromen, en de deemoed, de zachtmoedigheid en het geduld zijn de drie wijd geopende ramen, waardoor het heilige woonvertrek van God in het mensenhart door het overweldigende, hemelse licht stralend wordt verlicht en met de overvloed van al het hemelse leven wordt verwarmd.

- 8 mei -

Leven is delen

(GJE 111. 239, 8-12)
Wat zou een zanger aan de ontroerende klank van zijn stem hebben, als hij er eeuwig alleen naar zou moeten luisteren?! Als een vogeltje eenzaam in het bos van boom tot boom hipt en met zekere klagende, vragende geluiden zijn soortgenootjes zoekt en niet vindt, wordt het angstig, het verstomt weldra, wordt treurig en verlaat al gauw het voor hem lege bos.
Reeds het dier bezit zoveel liefde dat het zichtbaar verlangt naar zijn soortgenoten, hoeveel te meer dan een met diep gevoel, geest en rede begaafde mens! Wat baten hem alle grote kundigheden en talenten als hij daarmee niemand dan alleen maar zichzelf zou kunnen helpen?
En aan de hand van deze waarnemingen kan ik dan ook gevoeglijk aannemen, dat het voor God de Heer tenslotte toch wel erg saai moest worden, hoewel Hij toch de gehele oneindigheid vol onovertrefbare, wondere werelden om Zich heen zou hebben, maar waarop geen levend wezen zou bestaan dat Degene die het uit Zijn liefde had geschapen, zou kennen en liefhebben, en dat veel plezier zou beleven aan de talloze wonderwerken van Zijn wijsheid, macht en kracht. Maar om Hem te kunnen kennen en lief te hebben, moet de Schepper het schepsel - en de Vader het kind - zo tegemoet komen en Zich zo aan hem openbaren dat het voor het schepsel en vooral voor het kind mogelijk wordt de Schepper, de Vader, als zodanig te kennen.
Als aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, heeft God tevergeefs engelen en mensen en ook alles wat bestaat geschapen. Hij zou dan zonder meer eeuwig alleen blijven en Zijn schepselen, hoe mooi ook, zouden net zoveel van Hem weten als wat het gras weet van de maaier die het afmaait en tot hooi laat drogen.
God heeft Zich echter op de daartoe meest aangewezen wegen altijd zeer duidelijk geopenbaard aan Zijn naar de ware levenswijsheid zoekende wezens, die met alle rede en verstand begaafd zijn, en Hij heeft ze voorbereid op deze komst van Hem. Met deze komst is nu echter ook al het beloofde vervuld. De schepselen zien Hem zoals zichzelf in vlees en bloed, Hij loopt geheel als mens onder hen rond en leert hen als eeuwige Vader hun grote en eeuwige bestemming kennen.

- 7 mei -

Waarom de Heer mens werd

(GJE III. 238, 4-7, 10)
Als er in de gehele oneindigheid niets meer zou zijn dat ik niet zou kennen, zou ik van het leven gauw genoeg hebben. Maar nu zijn er zo oneindig veel diepzinnige en zeer versluierde zaken, dat wij daarmee in der eeuwigheid niet klaar zullen komen. (...)
God vulde daarom de oneindige ruimte met talloze werken, die zijn eindeloze wijsheid en macht weergeven, en Hij schiep denkende en ook met veel wijsheid begaafde mensen. Deze wezens, die steeds in hoge mate onder de indruk zijn van de diepe wijsheid en macht van God, onderzoeken en bewonderen zonder ophouden de goddelijke wijsheidsdiepte en macht van de ene Schepper en komen bij iedere nieuwe ontdekking weer helemaal in de ban van de bewondering en aanbidding en intense liefde.
Wel, dat alleen moet voor God de ware zaligheid zijn! Voor Hem als Schepper en Vader over engelen, werelden, mensen en kinderen moet het de grootste gelukzaligheid zijn, al degenen die Hem en Zijn woorden steeds beter leren kennen en liefhebben ook steeds zaliger te maken.
Om ons mensen van deze aarde een des te grotere zaligheid te bereiden, kwam Hij Zelf als mens naar ons op deze aarde om Zich letterlijk Zelf als mens van vlees en bloed aan de andere mens te openbaren. Dat doet de Heer niet alleen terwille van ons, maar dat doet Hij ook terwille van Zichzelf. Want Hij zou in de loop der tijden van verveling vergaan als Hij met Zijn alwetendheid Zelf heel duidelijk gewaar moest worden, dat Hij als een in de hoogste graad vormloze, eeuwige, ofschoon volmaakte intelligentie, door Zijn schepselen nooit gezien en nog minder aangesproken zou kunnen worden en daardoor ook onherkend moest blijven!
In Hem leeft zeker meer verlangen om ons, Zijn kinderen, door Zijn uitverkiezing op het peil te brengen dat ons volgens Zijn orde in staat stelt Hem te zien, persoonlijk lief te hebben en vertrouwen te schenken, zonder dat dit ons bestaan schaadt, - dan om ons als kinderen te zien die nog geen begrip hebben van het eigenlijke wezen van de eeuwige Vader.

- 6 mei -

Geweten en invloed van de engelen

(GJE III. 232, 8-9)
Ieder mens heeft een geestelijk orgaan in zijn hart dat steeds open staat voor ons, engelen van God, en waar wij ongehinderd toegang hebben! Dit orgaan komt steeds op voor de eenvoudige begrippen: goed - slecht, waar - onwaar, recht - onrecht.
Als je altijd het goede, ware en juiste doet dan wordt door ons het instemmende en goede deel van het orgaan aangeraakt en in jou ontstaat daardoor het prettige gevoel dat je goed en terecht gehandeld en gesproken hebt.
Als je echter op de een of ander wijze niet goed gehandeld en gesproken hebt, wordt door ons het tegengestelde deel van het orgaan geprikkeld en een angstig gevoel zal over je komen en je zeggen dat je buiten de goddelijke orde bent gegaan. En dit orgaan heet in de taal van de moraal heel fijnzinnig: het geweten.
Je kunt je volkomen op die stem verlaten, zij zal je nooit ofte nimmer bedriegen. Dat is alleen maar mogelijk als iemand dit orgaan zo zou laten afstompen dat het tenslotte, omdat het te stoffelijk was geworden, onze aanraking helemaal niet meer zou waarnemen, maar dan zou het geestelijk deel van de mens zonder meer zo goed als geheel verloren zijn.

- 5 mei -

Donkere wolken

(GJE III. 230, 2-3)
Mettertijd zullen er evengoed wolken voor onze geestelijke zon komen, zoals er vaak duistere wolken op klaarlichte dag voor onze natuurlijke zon komen en deze zodanig verduisteren, dat men geen idee heeft op welke plek aan de hemel de moeder van de dag staat, en het bovendien zo donker wordt dat men op de middag een licht moet ontsteken om iets te kunnen zien. Maar de wolken brengen daarna een vruchtbare regen en op de volgende zonnige dag lachen en blaken de geurende akkers van hemelse zegen.
Daarom geloof ik dan ook dat de hoogste liefde en wijsheid van de Heer, ook meermalen midden op het heldere middaguur van onze geestelijke aarde der menselijke kennis en wijsheid, donkere en duistere wolken voor het heilig aangezicht van de zon van onze geest zal laten komen, om de mensen des te meer te laten dorsten naar het licht. Door het verlies van het licht onderkennen wij pas echt hoe groot en onschatbaar de waarde van het echte levenslicht is. De mensen beginnen dan weldra angstig te vragen: Waar is het levenslicht? Zij zuchten en wenen, en de tranen, gelijkend op regen uit de geestelijke wolken vallen in de voren van het benauwde hart en brengen hier en daar verkommerde wortels van het heilige woord in de ziel weer tot leven. Dan leven wij samen met de wortels op, en met de opnieuw gesterkte blik zien wij daarna weer snel en moeiteloos de levens-zon in ons verlichte hart en dan verheugen wij ons uitermate over het nieuwe licht, dat wij tijdens allerlei twist en onvrede een tijdlang moesten ontberen.

- 4 mei -

Belofte van de Heer (2)

(GJE III. 226, 10-15)
Nu worden jullie allen eerst daartoe voorbereid en klaargemaakt. Luister naar Mijn stem en hoor Mijn woord!
Niemand zal echter ooit tot Mij en Mijn rijk komen als hij niet door Mijn geest wordt getrokken! Maar wie is die geest? Dat is de eeuwige Vader die jullie tot Mij zal leiden.
Deze geest is naamloos, maar zijn wezen is liefde. Als je de liefde hebt, heb je ook de geest, maar als je de geest hebt, heb je ook Mij. Want Ik, de Vader en de Geest zijn Eén!
Beijver je daarom in de liefde tot God en de liefde tot de naaste, vooral tot die allernaasten die arm zijn en lichamelijk en geestelijk hulp nodig hebben, dan zul je met deze liefde de liefde tot God opwekken, vooral als je daarbij niet let op de wereld en haar lichtzinnig oordeel. Want wie van jullie zich terwille van de wereld schaamt voor de arme broeders en zusters en hen zal ontwijken om bij de wereld een eerzame reputatie te verkrijgen, zal door Mij ook niet gekend en aangenomen worden!
Kortom, Ik zeg jullie: Wie zich vanwege de wereld zal schamen voor Mijn arme broeders en zusters, voor hen zal Ik Mij ook schamen!
Wie in de armen echter ook Mijn geest zal erkennen, zal ook Ik voor eeuwig als Mijn kind erkennen! Laat jullie dit allen gezegd zijn!

- 3 mei -

Belofte van de Heer (1)

(GJE III. 226, 4-9)
Ik zeg: In Mijn woord, dat Mijn geest en Mijn liefde is, zal Ik van nu af aan bij de mensen van goede wil blijven tot aan het einde van de wereld! Wees daar allen van verzekerd!
Maar in deze uiterlijke, menselijke materievorm in eeuwigheid niet meer, zodra Ik deze binnenkort eenmaal volgens het eeuwige besluit zal veranderen!
Want door dit lichaam heb Ik het hele gericht en de dood op Mij genomen, en dit lichaam moet drie dagen aan de dood worden prijsgegeven, opdat jullie zielen voortaan het eeuwige leven kunnen hebben!
Want dit lichaam van Mij is de plaatsvervanger van jullie zielen. Om jullie zielen het leven te geven moet dit het leven laten, en dat afgestane leven zal eeuwig ten goede komen aan jullie zielen.
Maar op de derde dag zal Mijn lichaam het leven in een geheel andere vorm weer hernemen, en de overvloed van Mijn eeuwige geest zal dan in jullie dringen en jullie in alle waarheid leiden.
Pas in die waarheid zullen jullie in jullie harten en in jullie zielen worden veranderd zoals ook Mijn lichaam is veranderd, en jullie zullen zelf vrij en onafhankelijk het eeuwige leven nemen uit de overvloed van Mijn geest, en zo zullen jullie pas waarachtige kinderen van God worden, zijn en voor eeuwig blijven.

- 2 mei -

Bruidegom en bruid

(GJE III. 225, 5-10)
Ik zeg: Dat komt door de machtige aantrekkingskracht tussen de Vader en Zijn kinderen, die ook lijkt op de band tussen bruidegom en bruid.
In Mijn eeuwige Geest ben Ik van eeuwigheid reeds jullie Vader, maar in dit lichaam ben Ik toch als een bruidegom en jullie allen zijn als Mijn lieve bruid, omdat jullie Mijn woord en Mijn leer aannemen, en oprecht in jullie hart geloven dat Ik het ben, de Beloofde, die komen moet om alle mensen te verlossen van de oude zonde, die een uitwas van de hel is, en om voor hen de weg open te stellen naar het eeuwige leven en naar het ware kindschap van God.
Waarlijk Ik zeg jullie: Wie gelooft in Mij en Mijn woord daadwerkelijk houdt, is in Mij een hemelse bruid en Ik ben in hem een ware bruidegom van het eeuwige leven. Wie in Mij is en Ik in hem, zal geen dood meer zien, voelen of smaken!
Wie in Mij gelooft en Mij liefheeft en daardoor Mijn eenvoudige gebod van de zuivere liefde houdt, die is het, die Mij ook in het volle licht van zijn hart herkent als de Vader! En Ik zal altijd Zelf tot hem komen en Mij aan hem openbaren, en hij zal verder door Mij onderwezen en geleid worden en Ik zal zijn wil de kracht verlenen om in geval van echte nood alle elementen aan zich te laten gehoorzamen!
In de eigenlijke wereld zullen de Mijnen geen schitterende triomfen vieren, want niet alle mensen van deze aarde zijn Mijn kinderen, er zijn ook kinderen van de vorst der leugen, nacht en duisternis. Die houden niet van Mijn licht en zullen diegenen niet liefhebben die Mijn licht bij hen zullen brengen. Maar daar moeten de Mijnen zich niet aan storen, want voor hen wacht de triomf in Mijn rijk!
Ik zeg jullie, dat je terwille van Mijn naam altijd van de eigenlijke wereld vervolging en verachting te verduren zult krijgen. Maar daarna, ginds in Mijn rijk, zal het er net andersom uitzien, daarvan kunnen jullie verzekerd zijn, en de macht van jullie wil zal ook nog aan déze zijde de vijand met grote schande bedekken en jullie zullen in het geheim terwille van Mijn naam juichen! Want jullie weten wie Ik ben en wat alleen Ik jullie kan geven. De wereld, de grote vijand van het licht en van Mijn liefde, weet het niet en zal het ook nooit te weten komen!

- 1 mei -

Over het gebed

(GJE III. 209, 3-4)
Ik zeg: Jullie hebben gelezen dat Mijn geest door de mond van een profeet heeft gesproken toen hij zei: Dit volk eert Mij met de lippen maar zijn hart is verre van Mij! Ik Zelf herhaal dat voor jullie: Elk lippengebed, van welke aard ook, vervult Mij met afgrijzen!
Gebruik goed je verstand en heb een begrijpend hart, doe iedereen goed die jullie hulp nodig mocht hebben! Ja, doe zelfs je vijanden goed en zegen hen die je vervloeken! Daardoor zullen jullie op Mij lijken, want Ik laat Mijn zon schijnen over goeden en bozen en Mijn ergste vijanden worden dagelijks door Mijn almachtige hand met weldaden overladen. Slechts over de te erge boosdoeners wordt Mijn roede gezwaaid.
Ja, Ik zeg jullie: Jullie zijn allen kinderen van Mijn hart en broeders van Mijn ziel. Bid daarom, als jullie bidden, niet zoals de heidenen en Farizeeën met de lippen, door middel van door de vleselijke tong gevormde woorden, maar bidt, zoals Ik jullie heb gezegd, in de geest en in de waarheid, door levende werken en daden van liefde aan jullie naasten, dan zal ieder woord in Mijn naam een waarachtig gebed zijn, dat Ik altijd vast en zeker zal verhoren. Het gezucht van de lippen verhoor Ik echter nooit.

- 30 april -

God aanbidden

(GJE IIl. 207, 1-5)
Ik zeg: Als je een werkelijk levend geloof en een innerlijke overtuiging zou hebben, zou Ik natuurlijk niets tegen jou en jullie allen in kunnen brengen, als jullie Mij als jullie God op een passende wijze zouden gaan aanbidden. Maar omdat jullie niet innerlijk en zeker niet in je ziel volledig geestelijk overtuigd zijn, zouden jullie met Mij net zo goed afgoderij bedrijven, als wanneer jullie enig ander mens of een uit hout gesneden beeld goddelijke verering zouden bewijzen.
Wie God waarachtig en zegenrijk wil aanbidden, moet God eerst levendig in zijn hart waarnemen. Hij moet God in de geest en in alle waarheid eerst kennen en liefhebben en dan pas kan hij Hem eer geven en ten volle aanbidden. Als dat niet zo is, bedrijft de mens ook met de ware God afschuwelijke afgoderij!
Hoe kan een mens de alleen ware God waardig en met recht aanbidden, als hij Hem nog nooit anders dan alleen maar van horen zeggen heel afgodisch heeft gekend?! Welk onderscheid zal er dan zijn tussen de aanbidding van de enige, ware God en die van een afgod?!
De echte aanbidding van de enige, ware God bestaat uit de liefde tot Hem en de liefde tot de naaste. Maar wie kan God liefhebben, als hij Hem nog nooit heeft gekend?
Of kan een jonge man ooit in vuur en vlam geraken voor een jonge vrouw die hij nog nooit heeft gezien of gekend? En als hij zich verbeeldt dat er ergens een jonge vrouw is en hij begint de in werkelijkheid niet bestaande, hartstochtelijk lief te hebben, dan is hij een dwaas en maakt zich in de hoogste graad schuldig aan eigenliefde, - en dat is voor God een verschrikking.

- 29 april -

Echte en valse profeten

(GJE III. 204, 10-16)
Hoe kan men een valse van een echte profeet onderscheiden? Heel gemakkelijk: namelijk aan de vruchten!
Want van dorens en distels oogst men geen druiven en vijgen!
De echte profeet zal nooit ofte nimmer zelfzuchtig zijn en iedere vorm van hoogmoed is hem vreemd. Hij zal wel dankbaar aanvaarden wat goede en edele harten hem schenken, maar nooit zal hij iemand iets berekenen, omdat hij weet dat God dat verafschuwt en omdat God zijn dienaars goed kan verzorgen.
De valse profeet zal zich echter laten betalen voor iedere stap die hij doet en voor iedere zogenaamde, godsdienstige handeling terwille van het voorgewende en voorgelogen welzijn van de mensheid. De valse profeet zal donderpreken houden over de gerichten van God en zelfs in Gods naam te vuur en te zwaard oordelen. De echte zal niemand veroordelen en zal alleen maar, zonder er enig belang bij te hebben, de zondaars tot boetedoening manen en hij zal geen verschil maken tussen klein en groot en tussen wel of geen aanzien. Want voor hem geldt alleen maar God en Zijn woord, - al het andere is voor hem een dwaasheid zonder inhoud.
In hetgeen de ware profeet zegt, zal nooit een tegenstrijdigheid voorkomen. Maar houd de woorden van de valse profeet onder het licht, dan zal het daarin wemelen van tegenstrijdigheden. De echte profeet kan men nooit beledigen, als een lam zal hij alles verdragen, wat de wereld hem ook zal aandoen. Slechts tegen leugen en hoogmoed zal hij met vurige ijver opkomen, en ze beide altijd overwinnen.
De valse profeet is altijd een doodsvijand van elke waarheid en iedere gunstige vooruitgang in het denken en doen. Niemand buiten hem mag iets weten of een bepaalde ervaring hebben, zodat ieder genoodzaakt is zich altijd en vóór alles bij hem voor geld deze raad te halen.
De valse profeet denkt alleen aan zichzelf. God en Zijn orde zijn voor hem lastige en belachelijke zaken, waarvan hij zelf niets gelooft. Daarom kan hij ook met een onbezwaard geweten een God uit hout of steen maken, als hem dat uitkomt.

- 28 april -

Indirecte en directe openbaring

(GJE III. 204, 1-5)
Ik zeg: Het goede en ware, dat een mens door gestaag zoeken ontdekt, is evenveel waard als dat wat hem door God rechtstreeks wordt geopenbaard. Want het zelf vinden van een waarheid is eveneens een openbaring van boven, maar een indirecte, en het middel daartoe was het gestage zoeken.
Door dit zoeken maakt de ziel zich losser van de grove banden van de materie en wekt daardoor op bepaalde momenten de goddelijke geest in zichzelf op, waardoor zij meer in het levenscentrum van haar hart kan komen. Daarheen stroomt ononderbroken Gods licht en erbarming en brengt de ziel op gelijke wijze tot leven en geestelijke groei, als het licht van de zon, dat in de voren der aarde dringt en het leven van de planten verwekt, bewaart en bevordert tot de plant een vrije, zelfstandige en daardoor volkomen rijpe vrucht geeft, wiens eigen leven niet meer van de plant afhankelijk is, maar zelfstandig bestaat.
Als de ziel tijdens de echte momenten van levensactie in het genoemde levenscentrum in het hart komt, heeft zij daardoor ook de openbaring van Gods geest bereikt, die zich in ieder hart bevindt en zij kan daar niets anders dan alleen maar de eeuwige, onveranderlijke waarheid uit God in zichzelf vinden. Dat is dan een indirecte openbaring en het onderscheid met de directe is slechts, dat God, wanneer er grote duisternis onder de mensen heerst, geschikte mensen buiten hun toedoen opwekt en hun ziel eveneens naar hun levenscentrum leidt, om van daaruit de andere blinden het licht weer te brengen dat hun de ogen opent.
Er is nog een verschil tussen de indirecte en de directe openbaring, namelijk: De indirecte openbaring geeft de zoekende mens alleen maar dáár het juiste licht, waar hij het speciaal wilde hebben en het lijkt op een goede lamp, waarmee men een donker vertrek helder kan verlichten. De directe openbaring maakt echter alles
zichtbaar en lijkt daarmee op de zon midden op de dag, die met haar machtige licht de gehele wereld in al haar grote en kleine voren verlicht.
Deze directe openbaring geldt niet alleen voor de mens die haar krijgt, maar voor alle mensen, en wel vooreerst voor het volk waaruit de profeet voortkomt.

- 27 april -

Werken of nietsdoen

(GJE III. 203, 3-4)
Kijk maar eens naar de priesterstand bij bijna alle volken! Zolang deze mensen moesten werken en net als ieder ander hun brood in het zweet des aanschijns verdienden, stond de waarheid ook bij hen op het eerste plan en zij ontdekten en berekenden veel, waarover wij nu nog reden tot verbazing hebben. Zij brachten evenwicht in het menselijk denken en richtten scholen op voor de juiste vorming van de menselijke geest en de zelfkennis. In die tijd vonden zulke priesters de wegen naar God en leidden de medemensen in alle geest en oprechte goede wil tot hetzelfde inzicht.
Maar toen de mensen later de grote weldaad van de prachtige en verheven inspanningen van de oude en echte priesters steeds meer erkenden en hun buitengewone nut inzagen, namen zij alle zware werkzaamheden over van de priesters, die zij boven alles achtten en liefhadden, voerden de tiende-gaven in en bepaalden dat de priesters alleen voor de menselijke geest moesten zorgen en werken. De priesterstand had toen echter al gauw niets om handen, begon te fantaseren en eerzuchtig te worden, sloot de lichte waarheid in duistere catacomben op en begon de in die tijd lichtgelovige mensheid met allerlei sprookjes en fabels af te schepen. Zo werd het nietsdoen van de priesters de wezenlijke oorzaak van het verval zelfs van de zeer verheven en goddelijke leer van de grote en ware priester Mozes.

- 26 april -

Gierig of vrijgevig

(GJE III. 193, 5-9)
Als een tuinman twee vruchtbomen in zijn tuin zet en ze naar behoren verzorgt, zal het hem dan niets doen, als alleen de ene boom vruchten draagt, maar de andere die van hetzelfde ras is en in dezelfde grond staat, dezelfde regen en dauw, dezelfde lucht als voedsel heeft, helemaal geen vruchten, ja zelfs geen voldoende blad draagt om schaduw te geven? Dan zal de oordeelkundige tuinman zeggen: Dat is een ontaarde zieke boom, die alle sappen voor zichzelf gebruikt. Wij zullen eens zien of hij niet te helpen is. Dan probeert de tuinman alle hem bekende doeltreffende middelen en als al deze middelen tenslotte niets helpen, zal hij de onvruchtbare, ontaarde boom rooien en op diens plaats een andere zetten. Een gierig en zelfzuchtig mens is derhalve een mens die zichzelf innerlijk heeft ontaard en geen levensvruchten kan geven, omdat hij alles voor zichzelf gebruikt.
In tegenstelling daarmee is een vrijgevig mens alleen al daarom in de juiste levensorde, omdat hij naar buiten toe rijkelijk vruchten draagt.
Een boom kan er echter niets aan doen of hij wel of geen vruchten draagt, want hij vormt zichzelf niet, maar de in zijn organisme opstijgende geesten uit het onder het oordeel liggende rijk van de natuur vormen hem door hun kracht en door de in hen aanwezige zeer eenvoudige en daardoor ook beperkte intelligentie. De mens staat echter op het punt zich door de onbeperkte intelligentie van zijn ziel zélf te vormen en zich te veranderen in een boom die zeer rijkelijk levensvruchten draagt.
Pas wanneer hij dat doet, en daar heeft hij alle middelen voor, zal hij een waar mens in de echte, eeuwige orde van God worden. Doet hij dat echter niet, dan blijft hij een dier, dat als zodanig geen leven in zichzelf heeft en ook geen leven door goede en liefderijke werken aan een naaste kan overdragen.

- 25 april -

Rijkdom kan ook zegen zijn

(GJE III. 192, 11-16)
Rijk te zijn op deze aarde, en voor zichzelf slechts zoveel uit te geven als men voor het eigen onderhoud hoogst nodig heeft, dus karig te zijn voor zichzelf om des te vrijgeviger voor de armen te kunnen zijn, ja dát evenaart God reeds het meest in het aardse lichaam. (....)
Het gaat met zo'n mens als met een zon! Hoe meer licht zij over de aardbodem uit laat stromen, des te sterker licht gaat zij geven. Maar als zij in de winter kariger wordt met schenken van haar licht, ook al is dat slechts schijnbaar, heeft zij zelf ook een armelijker en zwakker licht, ook al is ook dat natuurlijk schijnbaar.
Wie met liefde en vreugde veel geeft, zal ook zeer veel daarvoor terug ontvangen!
Want als je in het midden van een kamer een groot licht plaatst, zal er van alle wanden ook veel licht terugkaatsen naar het midden en het grote licht met een machtige glans omgeven, en daardoor wordt het centrum van licht nog heerlijker, machtiger en werkzamer. Plaats je echter slechts een zwak, schemerig lampje in het midden van de grote kamer, dan zullen de zwak verlichte wanden ook alleen maar een zeer spaarzaam licht terugkaatsen en de glans van het centrale licht zal dan niet veel voorstellen!
Wees daarom, als je zo rijkelijk gezegend bent met aardse goederen, vrijgevig zoals de zon aan de hemel vrijgevig is met haar licht, dan zullen jullie ook zijn als de zon en oogsten als de zon.
Want als je in goede aarde een goed zaad uitzaait, kan je dat alleen maar een honderdvoudige oogst opleveren. Goede werken van een goed hart zijn wel het beste zaad, en de arme mensheid is de beste aarde. Laat die nooit braak liggen, maar zaai overvloedig in deze aarde en altijd zul je hier een honderdvoudige en in het hiernamaals een duizendvoudige oogst terug ontvangen, waarvoor Ik een betrouwbare borg ben!

- 24 april -

Verstand en hart

(GJE III. 182, 18-22)
Wat de ziel in haar hersenpaleis bewaart, sterft en vergaat mettertijd samen met de hersens. Wat voor nut kan de geest dan ontlenen aan datgene wat vergaan is en niet meer bestaat?
Als je je hart echter gebruikt om dat te ontwikkelen, blijft het ook voor eeuwig in diegene die zelf eeuwig is, namelijk in je geest en door hem ook eveneens voor eeuwig in je ziel. Wat de hersenen echter in zich opnemen, vergaat en van alle wereldse kennis blijft er niets in de ziel over als zij eenmaal het lichaam heeft verlaten.
Daarom moeten jullie allen van nu af aan alles in het hart opnemen en alles ook in het hart ontwikkelen en uitwerken, want wat de hersenen produceren is alleen geschikt voor het vergankelijke leven van deze wereld en voor het sterfelijke lichaam.
Ziel en geest hebben dit alles niet nodig. Zij behoeven geen aardse bekleding, geen woonplaats, geen akker en geen wijngaard. Alle zorg, voortvloeiend uit de kennis der hersenen, is gericht op het voldoen aan de lichamelijke behoeften, die bij de mensen jammer genoeg zo'n hoge graad hebben bereikt, dat zij door het grootste deel van de mensheid nooit geteld en nog minder bereikt kunnen worden.
Het aardse hersenen-verstand kan daarom onmogelijk ooit iets zuiver geestelijks opnemen en begrijpen, omdat het de mens alleen maar gegeven is voor de noodzakelijke verzorging van zijn lichaam. Slechts de goddelijke geest in het hart kan dat. Hij moet daarom al vanaf het begin worden geoefend. Als hij daar eenmaal enige vastheid heeft bereikt, is daarmee de juiste levensorde al zo goed als helemaal ingesteld. Probeer jij nu dus maar dat, wat Ik van je verlang, te ontwikkelen en dan zal je geest daar veel voordeel van hebben.

- 23 april -

Engelen en mensen

(GJE 111. 180, 5-11)
Zolang wij, engelen, allen zo blijven zoals we nu zijn, zijn we niets dan armen en vingers van de Heer, roeren en bewegen ons pas dan om te handelen, als wij door de Heer net zo bestuurd worden, als wanneer u uw handen en vingers aan het werk zet. Alles wat u aan mij ziet, behoort aan de Heer. Wij hebben niets van onszelf, - alles aan ons is eigenlijk de Heer Zelf.
Maar u bent geroepen en voorbestemd om geheel zelfstandig zo te worden als de Heer Zelf is. Want tegen u zal de Heer nog zeggen: Jullie moeten in alles net zo volmaakt zijn als jullie Vader in de hemel in Zijn eindeloze volmaaktheid is!
Maar pas als de Heer dat tegen jullie, mensen, zal zeggen, zullen jullie volledig beseffen tot wat voor eindeloos groter dingen jullie geroepen en voorbestemd zijn, en wat een oneindig verschil er dan tussen jullie en ons bestaat!
Nu zijn jullie weliswaar nog maar embryo's in het moederlijf, die met de hun eigen minuscule levenskracht geen huizen kunnen bouwen. Als je echter uit het ware moederlichaam van de geest wordt wedergeboren, zul je ook dát kunnen doen wat de Heer doet!
Ik zeg jullie nog iets, wat de Heer Zelf tegen je zal zeggen als je volledig levend in het geloof en in alle liefde tot Hem zult blijven. Kijk, dit zal Hij tegen jullie zeggen: Ik doe grote dingen voor jullie, maar jullie zullen nog grotere dingen doen voor alle mensen!
Zegt de Heer dat soms ook tegen ons? Beslist niet, want wij zijn toch juist die wil en die daad van de Heer, tegenover wie de Heer, als het ware tegen Zichzelf getuigend, jullie dit in het vooruitzicht stelt.
Maar de eindeloze liefde, genade en overgrote erbarming van de Heer zal ook mettertijd voor ons, engelen, een weg aanwijzen, waarop wij volledig gelijkwaardig aan jullie zullen worden.

- 22 april -

Bestemming van de mens

(GJE III. 178,1-8)
Ik ben juist Zelf op deze aarde gekomen, die bestemd is voor het verwekken van Mijn echte kinderen, om jullie te bevrijden van de banden die de schepping met zich meebrengt, en jullie door woord en daad de weg naar de ware, zelfstandige, eeuwige levensvrijheid te tonen en deze door het voorbeeld dat Ik jullie geef, te banen en te effenen.
Slechts op die weg zal het mogelijk zijn in te gaan in de onmetelijke heerlijkheid van God, van Mijn en jullie Vader.
Want als mens ben Ik mens zoals jullie mensen zijn, maar in Mij woont de volheid van de goddelijke heerlijkheid van de Vader, die in Zichzelf pure liefde is. En niet Ik als jullie medemens zeg dat nu tegen jullie, maar het woord dat Ik nu tot jullie spreek is het woord van de Vader, die in Mij is en die Ik goed ken, maar die jullie niet kennen. Maar juist omdat jullie Hem niet kennen en nog nooit herkend hebben, ben Ik Zelf gekomen om Hem aan jullie te tonen en geheel te leren kennen.
Het is de wil van de Vader, dat allen die Mij, de Zoon der mensen, geloven en dat Ik door de Vader ben uitgezonden, het eeuwige leven en de heerlijkheid van de Vader in zich zullen bezitten om echte kinderen van de Allerhoogste te worden en dat voor eeuwig blijvend te zijn!
Maar om dat te worden, moeten in deze wereld hemel en hel onder één dak wonen! Zonder strijd is er geen overwinning! Waar het hoogst bereikbare mogelijk is, moet men daarvoor ook alles geven. Om een uiterste te bereiken moet men zich eerst van een tegenovergestelde uiterste losmaken.
Hoe zou er een hoogste uiterste denkbaar zijn zonder een laagste uiterste? Of kan iemand van jullie zich bergen voorstellen zonder daartussen liggende dalen?! Worden de hoogten van de bergen niet afgemeten aan de grootste diepte van een dal? Er moeten dus zeer diepe dalen zijn en wie in de diepte van het dal woont, moet met veel moeilijkheden worstelend de bergen beklimmen om het meest vrije en verste uitzicht te verkrijgen. Als er echter geen dalen waren, waren er ook geen bergen en zou niemand een hoogte kunnen bestijgen die ook maar iets meer dan het normale vergezicht zou opleveren.
Dit is weliswaar slechts een stoffelijke gelijkenis, maar zij bevat toch hetzelfde en overeenkomstige van de eindeloos grote, geestelijke werkelijkheid, - voor degene die denken kan en wil, zal dit beeld steeds meer inhoud krijgen.
In de sfeer van het innerlijke leven zijn jullie geroepen en uitgekozen om het hoogste te bereiken, - dus moet er ook een laagste binnen jullie bereik liggen, en daarom hebben jullie een volkomen vrije wil en de kracht om het laagste in jezelf te bestrijden met de jullie door God voor eeuwig gegeven geheel eigen kracht.

- 21 april -

Vrije wil absolute noodzaak

(GJE III. 177, 1-10)
Op het hemellichaam waarop de mensen voorbestemd zijn om uit zichzelf ware kinderen van God te worden zou de minste geestelijke, van Mij uitgaande beperking van de vrije wil Mijn bedoeling helemaal teniet doen.
Daarom moet hier steeds volledige vrijheid heersen, zodat men kan kiezen zowel voor iedere denkbare zonde, alsook voor de hoogste boven alle hemelen uitgaande deugd, anders wordt het niets met het ontstaan van de kinderen van God op de daarvoor bestemde aarde!
En dat is nu juist de verborgen reden waarom zelfs de heerlijkste leer van God na verloop van tijd onder het smerigste vuil wordt vertrapt!
Niemand zal van Mijn leer kunnen zeggen dat zij ook maar iets tegennatuurlijks, onrechtvaardigs en onmogelijks verlangt en toch zullen mettertijd zulke onrechtvaardigheden en onuitvoerbaarheden binnensluipen, dat geen mens die helemaal zal kunnen nakomen. In overdreven ijver zal men de mensen bij honderdduizenden, erger dan wilde beesten, afslachten en daarbij van mening zijn God een bijzonder aangename dienst te bewijzen.
Ja, Ik zal Mezelf door de mensen, als die dat willen, moeten laten gevangennemen en daarna zelfs lichamelijk moeten laten doden, om juist dáárdoor de mensen de meest vrije en grootste speelruimte te geven voor hun wil. Want pas door deze grootste en onbeperkte vrijheid zijn de mensen van deze aarde geheel in staat zich te verheffen tot waarachtige en God in alles volkomen gelijk zijnde kinderen en goden.
Want zoals Ik Zelf alleen door Mijn totaal onbeperkte wilskracht en macht van eeuwigheid tot eeuwigheid God ben, zo moeten de kinderen van Mijn liefde dat ook voor eeuwig worden!
Maar om dat te worden, is nu juist die geestelijke ontwikkelingsweg nodig die je nog zo erg tegenstaat. Maar denk maar eens wat na, dan zul je ontdekken dat het onmogelijk anders kan zijn!
Waar het hoogste te bereiken is, moet ook het laagste voorhanden zijn!

- 20 april -

Willen en doen

(GJE III. 170, 5, 7-10)
Weet, dat alle materie een oordeel is en een ijzeren dwang! Je kunt de buitenkant en ook de innerlijke structuur ervan onderzoeken, en veel apothekers bezitten de kennis om een stof en haar oer-elementen te ontleden. En deze bijzondere wetenschap noemt men de scheikunde, die in de loop der tijd zich steeds verder zal perfectioneren.
Maar nog oneindig veel meer bevat de mensenziel en diens geest! Dat is door geen scheikunde te ontdekken en Ik Zelf moest juist dáárvoor tot jullie mensen komen om je datgene te leren kennen, wat geen mens uit zichzelf ooit te weten had kunnen komen.
Zo zie je, juist vanwege jouw moeilijkheid ben Ik Zelf uit de hemel gekomen en leer Ik jullie dat wat anders niemand je zou kunnen leren!
Je begrijpt nu nog wel niet, hoe je iets kunt willen zonder ernaar te handelen, maar je handelt dan uit andere motieven die je niet kent, en de latente verlangens van het lichaam bepalen je handeling niet zelden tégen de wil van je geest in. Want de wil maakt geen deel uit van het lichaam en het bloed, en ook niet van de ziel, die het lichaam en het bloed heeft gemaakt en later zelf haar formele ontwikkelingsvoedsel daaruit heeft gehaald. Maar de wil maakt deel uit van de liefde, die Mijn geest in jullie is, waardoor jullie niet slechts Mijn schepselen, maar Mijn ware kinderen zijn en eens in Mijn rijk ook met Mij de gehele oneindigheid zullen beheersen.
Maar daartoe moeten jullie eerst in de geest geheel nieuw geboren worden, omdat dat anders niet mogelijk is.

- 19 april -

Terugkomen op je fouten

(GJE III. 165, 5-11)
Ik zeg: Vriend, een fout die iemand als zodanig erkent en niet meer maakt, is hem ook al voor altijd vergeven en wie zich dan tot Mij wendt, die is het dubbel vergeven.
Wie echter zijn fout wel inziet, maar ermee doorgaat, wordt het niet vergeven ook al kwam hij honderdmaal naar Mij toe!
Want Ik zeg je: Wie tot Mij komt en zegt: Heer, Heer!, is nog lang geen vriend van Mij. Dat is alleen diegene die Mijn wil doet. Mijn wil verlangt echter, dat jullie je vanwege een ambt niet als persoon boven de andere mensen zult verheffen.
Wel moet je altijd je ambt getrouw, goed en rechtvaardig uitoefenen - maar daarbij nooit ook maar één ogenblik vergeten dat zij over wie je een belangrijk ambt uitoefent, jou volkomen gelijkwaardig en daardoor je broeders zijn. De ware naastenliefde leert jullie dat vanzelf door de ware liefde die jullie als kinderen voor Mij hebt.
Gebruik als het nodig is het aanzien en de eer van je ambt, maar wees zelf vol deemoed en liefde, dan zal jullie rechtspraak over je afgedwaalde broeders en zusters steeds volgens Mijn orde rechtvaardig zijn.
Dat wat Ik je heb gezegd, zei Ik alleen maar om je ook dáárin Mijn orde en Mijn wil te tonen. Ik zeg je: Wie ook het kleinste deeltje hoogmoed niet laat varen, zal later Mijn rijk niet in de geest geopenbaard worden en hij zal niet eerder binnentreden vóór hij het laatste stofje hoogmoed uit zich heeft laten verdwijnen!

- 18 april -

Het verlorene terugbrengen

(GJE III. 163, 1, 3-4, 6-8)
Ieder maakt zich het meest zorgen over wat hem het naast is. Als iemand uit een ontwaakte geest spreekt, staat zijn geest hem ook het naast en zal zijn zorg ook vóór alles zijn gericht op dat, wat zijn geest betreft. Maar degene die meer aan het vlees hangt en lichamelijk denkt en wil, die vindt het vlees het belangrijkste en zorgt daarom vóór alles voor zijn lichaam en stelt de zorg voor de geest op de achtergrond.
Kijk, de ware zorg voor de geest is erop gericht dat jullie hart van liefde vervuld wordt voor God en de naaste.
Het is gemakkelijk goede en eerlijke mensen lief te hebben en met hen te verkeren, maar naar de zondaars gaan en hen op de juiste weg te brengen, is een werk dat veel zelfverloochening eist.
Wie Mij het verlorene terugbrengt, zal meer loon ontvangen dan degene die op een omheinde weide honderd lammeren voor Mij goed heeft gehoed. Want het is heel gemakkelijk een eerlijk mens eerlijk en deugdzaam te laten blijven, maar iemand die door iedereen veracht wordt zijn eer terug te geven en van een verstokte zondaar een voorvechter van de deugd te maken, kost heel wat meer moeite. En dát vind Ik slechts de moeite waard, - het eerste zie Ik alleen maar als het werk van luie knechten!
Ik ben de Allerhoogste, als je dat wilt geloven, en slechts het verachte en in de ogen der wereld verlorene zoek Ik en neem Ik op. Want de gezonden hebben de geneesheer echt niet nodig.
Als jullie dus helemaal Mijn ware leerlingen en helpers willen zijn, moeten jullie ook in alles zo zijn als Ik nu Zelf ben.

- 17 april -

Gods molen maalt langzaam

(GJE III. 162,13-15)
Als je in het voorjaar nog heel groen, onrijp en steenhard fruit ziet hangen, zou je al graag meteen een beetje almacht willen hebben. Dan zou je kunnen zeggen: `Fiat' (het geschiede), en alle vijgen, appels, peren, pruimen en druiven moeten dan ogenblikkelijk rijp zijn! Maar de almachtige Schepper heeft het heel anders geregeld, hetgeen de dagelijkse en jaarlijkse ervaring laat zien. Moeten we daarbij dan soms ook vragen: De Almachtige kent toch de behoeften van de mensen; waarom wacht Hij dan zolang met het rijpen van de vruchten?
Ook een mens moet jarenlang eerst onvolwassen, dus een dom kind blijven, om pas geleidelijk aan op te groeien tot een mens, terwijl de mus veertien dagen na zijn geboorte al een heel volwassen mus is en heel goed thuis is in zijn luchtige huishouding. Ja, de meeste dieren zijn meteen bij de geboorte al uitstekend toegerust voor hun huishouding, - en de mens heeft wel twintig jaar nodig om zich een beetje in de goede wereld thuis te gaan voelen! Hij, de kroon van de schepping, moet het langst wachten om dát te zijn waarvoor hij bestemd is! Zou hij dan ook niet kunnen zeggen: Heer, Almachtige, waarom heeft U nu juist voor de mens, Uw lieveling, niet beter gezorgd, - waarom moet nu juist de opgroeiende mens zo lang wachten tot hij een mens wordt?
Kijk, zo gebeurt het reeds in Gods orde die ons nu zeker nog heel onbegrijpelijk voorkomt, en daarom zal het wel op overeenkomstige wijze in Zijn orde thuishoren dat wij de tempel slechts geleidelijk moeten ondergraven. Want een plotselinge verwoesting zou de vele blinden, voor wie de tempel nog steeds alles in alles is, in de grootste vertwijfeling storten, - wat veel erger zou zijn dan het nog enige tijd dulden van het bedrog van zijn boosaardige dienaars.

- 16 april -

Een nieuw Jeruzalem

(GJE III. 162, 2-5)
Ik zal aan de gruwelen in Jeruzalem en op andere plaatsen een eind maken, maar dan moeten er velen net zo over denken als jij. Er zijn er nog steeds veel, die in hun grote blindheid nog heel erg aan de tempel hangen en al het heil en iedere hulp vandaar verwachten. Als men deze blinden van vandaag op morgen de tempel zou ontnemen, zouden zij dat niet als een zegen van boven, maar als een verschrikkelijk oordeel ervaren en daardoor in een vreselijke, wilde vertwijfeling geraken, die dan een veel ergere nasleep zou hebben dan hun tegenwoordige, ontzettende blindheid. Het volk houdt jullie nu voor vertegenwoordigers van de tempel en het ziet jullie als de uitdelers van het heil, waarvan de tempel vervuld is.
Wat wil Ik jullie hiermee zeggen? Niets anders dan: Jullie moeten het volk langzaam maar zeker en, als de gelegenheid gunstig is, ook wat sneller, tonen wat de tempel nu is, wat zijn dienaars doen en hoe hun onderlinge geaardheid is!
Maar daarnaast moeten jullie de aandacht van het volk vooral richten op wat je hier hebt gehoord en gezien, dan wordt daardoor het kwalijke gedrag van de tempel en de tempel zelf op de beste en doeltreffendste wijze totaal ondermijnd en deze zal dan geheel in het niet verzinken en zo ophouden te zijn wat hij is. En in zijn plaats zullen de nieuwe tempels van Gods geest komen, waaruit een geheel nieuw Jeruzalem in de hemel gebouwd wordt.
Dit goede werk moeten jullie natuurlijk zo ongemerkt mogelijk aanvangen.

- 15 april -

God is geen tiran

(GJE III. 157, 12-16)
De geschiedenis geeft ons geen voorbeeld dat er ooit een wijze tiran is geweest. Wat zouden jij en je God mij antwoorden als ik jullie bewees, dat jullie zeer onwijs in plaats van wijs waren? Dat kan echter niemand van God beweren, die ook maar ooit een blik heeft geworpen op de zeer wijze bouw van ieder schepsel! God is daarom zeer wijs en daarom beslist ook heel goed.
Met zulke volkomen eigenschappen kan Hij echter ook onmogelijk ooit ergens in de hele eeuwigheid een schepsel hebben geschapen voor een eeuwige kwelling. Ja, een wezen door allerlei bittere en pijnlijke ervaringen reinigen, hier of in het hiernamaals, is iets heel anders. Want de mens is een werk van God, dat zich volgens de wijze orde van God Zelf in de zedelijke sfeer moet vervolmaken om datgene te worden waartoe het door de Schepper bestemd is.
Zulke slechts kort durende, pijnlijke verbeteringsmomenten laat de Schepper alleen maar toe. Hij schept ze nooit Zelf om voor Zijn genoegen een mens na een misstap een tijdlang te kwellen. Hij laat deze alleen maar toe om de mens terug te brengen tot het nuchter herkennen van de orde, om zich daardoor gemakkelijker te kunnen ontwikkelen. Ik kan zo'n zuiver goddelijke voorzorgsmaatregel, waaruit slechts liefde en de grootste goedgunstigheid stralen, nooit zien als een dictatoriale straf.
Je kunt God daarom niet erger beledigen dan wanneer je Hem aan mij voorstelt als een eeuwige tiran! Ik kan God slechts boven alles liefhebben en Hem als het beste, heiligste en meest wijze wezen aanbidden, maar nooit ofte nimmer vrezen!

- 14 april -

Het wezen van de engelen

(GJE 111. 122, 5-9)
Wij engelen zijn in wezen slechts het uitvoerende orgaan van de goddelijke wil, ofwel de gepersonifieerde wil van de Heer, en uit onszelf kunnen wij niets, omdat wij zonder de goddelijke wil als zelfstandige wezens helemaal niet kunnen bestaan, net zoals jouw ogen in de spiegel zich geen waarachtig spiegelbeeld van de zon kunnen voorstellen als er niet eerst van de echte zon een straal op het oppervlak van de spiegel valt.
Om mijn wezen echter nog beter te begrijpen, wijs ik je op een soort holle- of brandspiegel, die de van oudsher beroemde werktuigkundige Archimedes bij toeval heeft uitgevonden. Deze spiegels hebben de natuurlijke eigenschap een aantal op hun vlak vallende zonnestralen in één punt op een bepaalde afstand te concentreren. De op één punt geconcentreerde zonnestralen hebben dan zowel wat licht en warmte betreft een zoveel maal grotere kracht dan de enkelvoudige straal, als het verhoudingsgetal tussen het kwadraat van de doorsnede van het brandpunt en de doorsnede van het spiegelvlak, waarbij de doorsnede van het brandpunt vaak bij de grootste concentratie nauwelijks twee duimbreedtes meet en de doorsnede van het spiegelvlak vaak manshoog is.
Zo'n brandpunt heeft dan zeker een meer dan duizendvoudig grotere kracht zowel wat licht als warmte betreft dan de natuurlijke, enkelvoudige straal, maar is toch niet denkbaar zonder de zon.
De spiegel verenigt namelijk slechts de zonnestralen tot een sterk en snel werkend brandpunt, maar zonder de zon bezit hij geen kracht en blijft hem alleen maar de eigenschap over om de stralen van de zon de concentreren als die op zijn vlak vallen; maar zonder de zon is de werking van de brandspiegel gelijk aan nul.
Wij, engelen, zijn dus zoals gezegd slechts brandspiegels voor de opname en de concentratie van de goddelijke wil, en als wij iets doen, doen wij dat door het brandpunt van de in ons geconcentreerde, goddelijke wil en dan zie je niets dan wonderen. Begrijp je dat?

- 13 april -

Leedvermaak

(GJE III. 117, 9-12)
Kijk bijvoorbeeld eens naar een hardnekkige, moedwillige overtreder van de goede menselijke rechtsorde, een echte uitgeworpene van iedere hogere beschaving, kortom, een kerel die best een broer van de satan zou kunnen zijn. Lange tijd voert die mens ongestraft zijn grove kwade streken uit. Niemand kan hem te pakken krijgen omdat zijn duivelse sluwheid hem daarvoor bewaart. Hoeveel mensen wensen dan niet hartstochtelijk dat de booswicht zo gauw mogelijk door de straffende arm van het gerecht gegrepen zal worden!
Eindelijk ziet het recht de kans de brutale misdadiger met vaste hand te grijpen en hem te veroordelen tot de lang verdiende strenge en pijnlijke straf en verantwoording.
Groot en klein heeft nu leedvermaak, omdat de booswicht eindelijk toch de lang verdiende straf krijgt, ja, er zullen zelfs heel rechtschapen mensen zijn, die het jammer vinden dat zij bij dit strafproces niet de wettelijke bevoegdheid hebben bij deze algemeen gehate misdadiger zelf scherprechter te kunnen zijn, om dit misdadige uitschot zelf met alle mogelijk plezier te kunnen pijnigen.
Vraag je nu eens met een zuiver hart en een net zo zuiver verstand af of dat plezier past voor een volmaakt mens! Een zuiver hart en een zuiver verstand zal dan zeker antwoorden: Ik kan mij wel verheugen over het feit dat de mensheid, die door deze booswicht jaren achtereen werd geplaagd, eindelijk van deze onverlaat wordt verlost en nu weer rustig kan leven. Maar het zou mij nog meer plezier doen als de onverlaat zijn slechtheid zou inzien, er berouw over had, zich zo verbeterd en in een nuttig mens veranderd zou hebben en zoveel mogelijk had getracht de eventueel aangebrachte schade weer goed te maken.
Zeg Mij eens, welke instelling bevalt je nu beter: De eerste waarbij je er plezier in schept om te straffen of de tweede, die vergezeld gaat van een zuivere en echt menslievende wens?

- 12 april -

Gods leer in de toekomst

(GJE III. 113, 6-12)
Uiteindelijk gaat het met alles wat van boven nog zo zuiver gegeven wordt, of het nu geestelijk of stoffelijk is, dezelfde weg. Zodra het de aardse bodem aanraakt, wordt het onrein en onzuiver.
Kijk naar een regeldruppel! Geen diamant kan zuiverder zijn dan zo'n druppel; zodra hij echter de aardse bodem beroert is het met zijn zuiverheid gedaan.
Bestijg een berg en je zult je niet genoeg kunnen verbazen over de zuiverheid van de lucht; kijk echter naar beneden in het dal en je zult een groot verschil in zuiverheid ontdekken tussen boven en beneden.
Hoe zuiver vallen de sneeuwvlokken uit de wolken. Maar kijk twee maanden later eens naar de eerst zo verblindend witte sneeuw en je zult haar al erg smerig vinden.
Kijk eens naar de wind als hij van de hoogten naar de dalen in de diepte suist, hoe sterk hij meteen door het hinderlijke stof vertroebeld wordt, en zelfs de zon en de maan verliezen veel van hun glans als zij de horizon naderen. Ja zelfs het licht van de middagzon wordt maar al te vaak door de dampen van de aarde vertroebeld, zodat men tenslotte van de hele zon ondanks haar sterke licht niet meer kan bepalen waar zij precies staat.
En zo gaat het ook steeds met alle geestelijke gaven uit de hemel. Ook al zijn zij bij het begin nog zo zuiver, ze worden mettertijd door de lage, wereldse belangen net zo vertroebeld als alles wat Ik je zojuist noemde.
En zo zal het deze reine leer van Mij ook vergaan; daarvan zal geen jota onbekritiseerd en onaangevreten blijven!

- 11 april -

Zoeken naar God

(GJE 111, 110, 11, 13-19)
God is Zelf de reinste en eindeloos machtigste liefde en kan daarom slechts door de liefde worden gevonden!
Maar die Mij met hun hoogmoedig verstand zullen zoeken, zullen Mij in eeuwigheid niet vinden!
Want die Mij met het verstand zoeken, lijken op een mens die een huis kocht, waarvan hij hoorde dat er een grote schat onder verborgen lag. Toen het huis van hem was, begon hij daaronder nu eens hier, dan weer daar te graven, maar hij spande zich niet echt in, groef slechts oppervlakkig en vond daarom de schat, die diep verborgen lag, niet. Toen dacht hij: Aha, ik weet wat ik ga doen, ik ga buiten om het huis heen graven en op die wijze zal ik zeker sneller op het spoor komen van de begraven schat.
Dus begon hij buiten het huis te graven en vond de schat natuurlijk niet, omdat die midden onder het laagste deel van zijn huis lag, en hoe verder van het huis hij nieuwe gaten groef om de schat te vinden, des te minder vond hij de schat, die toch de reden was waarom hij het hele huis gekocht had. Want wie dáár iets zoekt waar het niet is, kan het gezochte ook onmogelijk vinden.
Wie vis wil vangen moet met het net het water in, want in de lucht zwemmen geen vissen. Wie goud wil delven, moet niet met een net in zee zoeken, maar naar de diepte der bergen gaan. Met de oren kan men niet zien en met de ogen niet horen. Ieder zintuig heeft zijn kenmerkende bouw en is daardoor voor een bepaald werk bestemd.
Zo is het hart van de mens, dat het meest aan God verwant is, alleen bestemd voor het zoeken en ook het vinden van God, om daarna bij de gevonden God een nieuw, onverwoestbaar leven te krijgen. Wie God echter met een ander zintuig zoekt, kan Hem net zo min vinden als een mens met zijn oren, neus of ogen de zon kan vinden of zien, wanneer hij zichzelf stevig heeft geblinddoekt.
Het ware en levende zintuig van het hart is de liefde. Wie dit innerlijk levenszintuig op de juiste manier opwekt en daarmee God gaat zoeken, zal God net zo zeker en zichtbaar vinden als dat iedere mens, tenzij hij volledig blind is, met zijn oog de zon vindt en haar lichtende vorm ziet.

- 10 april -

De Godmens Jezus

(GJE 100, 3-9)
Ik zeg: (...) Bedenk, dat je bent wat je bent, een mens, wel met een sterfelijk lichaam, maar met daarin toch een onsterfelijke ziel met een nog onsterfelijker geest uit God. En Ik ben ook een mens, eveneens met een goddelijke onsterfelijke ziel, waarin de geest van God in al Zijn volheid woont voorzover dat voor deze aarde nodig is, en dat is de Vader in de hemel, wiens Zoon Ik ben en wiens kinderen ook jullie zijn.
Maar jullie waren allen blind en zijn het in veel opzichten nog. Ik kwam echter ziende in de wereld om jullie allen de Vader te tonen en jullie, net als Mij, ziende te maken.
Ik heb de volheid van het leven van de Vader en Ik kan ieder, die het leven wil hebben, ook het leven geven. Want de Vader heeft reeds vóór de schepping Mij voorbestemd als Degene waarin de volheid van het leven zal wonen en dat door Mij alle mensen zullen leven. En deze voorbestemde ben Ik naar ziel, maar naar geest ben Ik één met Degene die Mij heeft voorbestemd.
Zie, daarom ben Ik de weg, de waarheid en het leven! Die in Mij geloven, zullen de dood niet zien, noch voelen of smaken, ook al zouden zij meer dan één keer lichamelijk kunnen sterven. Die Mij echter niet zullen geloven, zullen sterven ook al zouden zij duizend levens hebben!
Want ieder mens heeft een lichaam dat eens moet sterven - dat zal ook voor Mijn lichaam niet uitblijven. De ziel wordt echter door het afleggen van het lichaam alleen maar vrijer, lichter en vitaler, en volledig één met Hem, die haar vóór de gehele schepping had voorbestemd tot heil van allen, die in de Zoon der mensen zullen geloven en Zijn geboden zullen houden.
Denk dus goed na, en volg de eenvoudige geboden op die je meegedeeld zullen worden. Meer heb je niet nodig, want Ik ben niet gekomen om roem en eer van de mensen te verlangen! Het is voldoende als de Ene Mij prijst, die boven alles is in de hemel en op aarde. Als iemand Mij toch wil eren, loven en prijzen, laat hij dan door zijn daden laten blijken dat hij Mij liefheeft en laat hij Mijn geboden onderhouden, dan zal zijn loon eens in de hemel groot zijn.
Wees dus maar blij van zin, overschat Mij niet en onderschat jezelf niet teveel, dan zul je op de goede weg zijn en jezelf en Mij langzaam maar zeker beter leren kennen.

- 9 april -

Gedachten over God

(GJE III. 98, 2-7)
Het is een heel vreemde gedachte en het gaat je door merg en been als je bedenkt, dat God alles in allen is en dat wij bij Hem vergeleken niets zijn!
Dan troost het ons natuurlijk wel weer dat Hij Zelf de hoogste en zuiverste liefde is en daarom met ons armzalige, stoffelijke mensen het grootste geduld, begrip en medelijden heeft.
Maar Hij is nu eenmaal God en voor altijd onveranderlijk en volkomen onsterfelijk, en de hele oneindigheid hangt met haar bestaan aan Zijn wil als een dauwdruppel aan een enkel grassprietje. De geringste zucht uit zijn mond zou de gehele oneindigheid kunnen vernietigen, zoals slechts het lichtste zuchtje van de wind de loshangende dauwdruppel van de punt van de grashalm afblaast.
Weet je, als je dat met een nuchter hart heel rustig bij jezelf overdenkt, kun je onmogelijk de gedachte van je afzetten dat je in de zichtbare aanwezigheid van de Almachtige enerzijds de hoogste zaligheid ondervindt, maar dat je anderzijds toch liever niet zo dicht bij Hem zou willen staan. Hem op een zekere afstand aanbidden zou voor ziel en geest een groot genot zijn en zou de hele mens zeer stichten, maar hier zo vlakbij kun je dat toch alleen maar wat heimelijk in je hart doen.
Zo zou ik nu bijvoorbeeld ook graag met Hem willen spreken. Daar verlang ik erg naar, maar door Zijn onvoorstelbare, geestelijke grootte kun je daarvoor geen moed opbrengen, hoewel Hij er uiterlijk als een heel bescheiden en gemoedelijke mens uitziet! Zijn uiterlijk behoudt evenwel dat bepaalde, puur goddelijk almachtige, en het is duidelijk aan Zijn ogen en Zijn voorhoofd te zien, dat hemel en aarde voor Zijn wil moeten buigen. (....)
Ja, vriend, het verplettert je, als je de Schepper van de werelden en hemelen in de persoon van een eenvoudig en heel bescheiden mens voor je ziet staan!

- 8 april -

Gods kinderen als duiven

(GJE III. 92, 10-14)
Kijk, stel dat je een duif hebt, die wel kan vliegen, maar waarvan je, opdat zij niet steeds bij je weg zal vliegen en gezellig tam en huiselijk zal worden, de vleugels hebt ingekort. Zo kan de duif dan niet meer naar believen op- en wegvliegen, maar moet bij je blijven en zich door jou tam laten maken.
Zeg nu eens, of de duif zolang zij gekortwiekt is, minder duif is dan daarvoor, toen haar vleugels niet gekortwiekt waren! Zullen de vleugels van het lieve duifje soms niet in korte tijd weer aangroeien? Ja, in korte tijd zal de duif haar vleugels weer terug hebben en zo goed als vóór die tijd kunnen vliegen. Maar ze zal tam zijn en graag bij je blijven. En als zij zo nu en dan uit zal vliegen, behoef je haar maar te roepen, dan zal zij je in het hoge luchtruim horen en in duikvlucht naar je toekomen en zich door jou laten liefkozen.
De kinderen Gods hebben op deze wereld ook veel zwakheden, die hen erg belemmeren om zich tot God, hun Vader, op te heffen. Maar deze zwakheden heeft de heilige Vader hen gedurende het leven in deze wereld alleen maar om dezelfde reden gegeven, als waarom jij jouw duif kortwiekte.
Juist door die zwakheid moeten de kinderen hun Vader herkennen, zij moeten zachtmoedig en deemoedig worden en de Vader vragen om de juiste kracht en sterkte, en Hij zal hun deze dan wel geven als het voor hen de juiste tijd zal zijn.
Maar om de zwakheden, die ook de kinderen van God in zich hebben, zijn ze niet minder Zijn kinderen, evenals een duif toch een duif blijft ook al zijn voor een korte tijd haar vleugels gekortwiekt om tam te worden.

- 7 april -

Mensen hebben elkaar nodig

(GJE III. 79, 16-19)
De Heer heeft de mensen van deze aarde verschillende gaven gegeven, een aantal grotere en een aantal minder grote. Maar voor niemand is de poort van de grote tempel der voleinding gesloten, integendeel, aan ieder is de weg gegeven en niemand kan zich daarover beklagen en zeggen: Heer, waarom gaf U dan ook niet aan mij de talenten, waarover mijn broeder zich terecht zo buitengewoon verheugt?! Want dan zou de Heer tegen hem zeggen: Kom je iets tekort, ga dan naar je broeder en hij zal je uit de nood helpen! Als Ik alle mensen hetzelfde gegeven zou hebben, dan zou er niemand ten opzichte van de ander iets missen, niemand zou ooit zijn broeder nodig hebben. Hoe zou dan de alles tot leven brengende naastenliefde in de mens gewekt en versterkt kunnen worden?
Wat zou de mens echter zijn zonder de naastenliefde, en hoe zou hij dan zonder de naastenliefde de zuivere liefde tot God vinden, zonder welke aan een eeuwig leven van de ziel niet te denken is?!
Kijk, opdat de ene mens de ander kan dienen en zich daardoor diens liefde kan verwerven, moet hij toch iets kunnen presteren wat een ander niet zo gemakkelijk kan, omdat hem de nodige talenten daarvoor ontbreken. Daardoor heeft de ene mens de ander nodig, en door de wederzijds nodige dienst wordt de liefde vooreerst gewekt en door het goede van zulke wederzijdse diensten steeds meer versterkt.
In de kracht van de naastenliefde bevindt zich altijd de meest innerlijke openbaring van de zuivere goddelijke liefde en daaruit het eeuwige leven.

- 6 april -

Verstand en gevoel

(GJE III. 78, 2-3)
Als het verstand ons oorspronkelijk gegeven werd als een regelaar van onze gevoelens om die zo goed mogelijk te veredelen, dan moet toch in de daardoor rijp geworden gevoelens een bepaalde overeenkomst te vinden zijn met de rijp geworden vrucht van een boom. Om de vrucht te laten rijpen was natuurlijk zonlicht en warmte nodig en ook zo nu en dan een vruchtbare regen. Maar als de vrucht eenmaal rijp geworden is, zal men haar van de boom afhalen en in een geschikte voorraadkamer zo goed mogelijk bewaren, opdat zij uit zichzelf nog rijper en smakelijker wordt. Als je de rijpe vrucht echter aan de boom laat hangen, zal zij daardoor niet alleen niets beter worden, maar geheel verrotten!
En zo is het zeker ook het geval met de gevoelens van de mens. Als die eenmaal de juiste rijpheid bereikt hebben, moet het uiterlijke verstand ontheven worden van de zorg daarvoor en moeten de gevoelens aangezet worden om zelfstandig een hogere levensrijpheid te bereiken, omdat anders de voorafgaande rijping totaal nutteloos zou zijn. Daarom zei ik ook dat wij, omdat wij met het verstand niet verder kunnen komen, nu juist dit uiterlijke verstand overboord moeten zetten en ons dan voor onze verdere levensleiding aan onze rijp geworden gevoelens moeten overgeven.

- 5 april -

Leven vraagt diepgang

(GJE III. 65, 3, 5-6)
Ik zeg jullie: Een mens beseft vaak heel goed wat waar is, maar als er zich donkere wolken met allerlei in verzoeking brengende onweders boven het gemoed van de mens beginnen samen te pakken, wordt het somberder en somberder in het mensenhart en hij ziet dan heel veel niet meer, wat kort daarvoor nog zo helder zichtbaar was voor zijn ziel. (....)
Alles heeft tijd nodig aleer het gedegen en houdbaar wordt, en dat is ook zo met de kennis van de mensen. Onder gunstige omstandigheden wordt er het nodige vaak vlug geleerd en ook begrepen, maar door andere verschijnselen ook net zo snel weer vergeten. Probeer daarom alles wat je hoort meer met je hart dan met je hoofd te bevatten, dan behoud je het ook!
Als je een bloem bekijkt, geniet je zeker van haar mooie vorm. Maar wat heb je aan die vreugde, want die is toch net zo vergankelijk als de bloem die haar teweegbracht!? Maar de kracht van de bloem moet neerslaan in het binnenste van het omhulsel, waarin het levende zaad wordt bewaard en verzorgd, en zo moet ook jullie uitwendige vreugde verwelken, en haar kracht moet afdalen naar de oerbasis, waar het eeuwige, geestelijke leven wordt bewaard en verzorgd. Dan zal daaruit samen met de geest een eeuwigdurende vreugde over diens ware, innerlijke schoonheid ontstaan die geen koude op enigerlei wijze meer zal kunnen deren.

- 4 april -

De goddelijke orde

(GJE III. 64, 4-7)
Zoals wij nu in Gods grote schepping overal zien dat een schijnbaar ongelooflijke, chaotische wanorde verbonden is met de grootste orde, zo zie ik dat ook bij de verschillende openbaringen van God aan de mensen van deze aarde. Hij, als de enige Schepper, wist het best wat in de verschillende tijden en voor de verschillende volken het meest geschikt was voor hun geestelijke ontwikkeling.
Hij heeft er zeker heel wijze redenen voor om in de loop van de tijd een eens gegeven leer net zo te laten verwelken als de talloze kruiden en bloemen op aarde. Maar het zaad dat zich uit de bloem ontwikkelt, net als de zuivere, levende waarheid, verwelkt niet, maar leeft steeds maar door.
Als wij echter zien dat de Schepper bij al de ons bekende leven dragende dingen al het tijdelijk nodige en mooie uiterlijk na verloop van tijd laat vergaan en tenslotte alle zorg besteedt aan de ontwikkeling van het innerlijk leven, moeten wij ons dan verbazen als wij dat ook zien gebeuren met de openbaringen?
Zonder een aards gesproken woord kan een nog zo zuivere leer ons niet bereiken. Het gesproken woord is echter stoffelijk en moet tenslotte wegvallen als de innerlijke zuivere geest zich heeft ontwikkeld. En zo gaat in de loop der tijden met de uiterlijke godsdiensten ook de uiterlijke glans altijd in iets bedenkelijkers over, maar daarvoor in de plaats ontwikkelt zich op de achtergrond langzaam maar zeker een zuivere geestelijke kracht en waarheid van een eerdere openbaring van God aan de mensen.

- 3 april -

Dood als bevrijding

(GJE 111. 53, 11-17)
Als de geest van de mens volledig één is met zijn ziel, zal hij lijken op een mens in een stevige gevangenis, die door het smalle lichtgat over de mooie velden der aarde kan kijken en kan zien, hoe geheel vrije mensen daarop vreugde vinden in allerlei nuttige bezigheden, terwijl hij nog in de gevangenis moet smachten. Hoe blij zal hij zijn als de gevangenbewaarder komt, de deur opent, hem bevrijdt van alle boeien en tegen hem zegt: Vriend, je bent vrij van iedere verdere straf, ga en geniet nu van de volle vrijheid!
Zo lijkt de geest van de mens op de levensvrucht van een vogelembryo in het ei. Als het door de broedwarmte rijp is geworden binnen in de harde, zijn vrije leven gevangen houdende omhulling, verbreekt het de omhulling en verheugt zich over zijn vrije leven.
Maar dat kan een mens alleen maar bereiken door het precieze en oprechte volgen van de leer die de Heiland uit Nazareth nu aan de mensen verkondigt.
Dan ontvangt de mens, als hij geestelijk meer en meer wedergeboren is, ook andere volmaaktheden, waar de alleen maar natuurlijke, lichamelijke mens zich geen voorstelling van kan maken.
De geest is dan een macht op zichzelf, gelijk aan de goddelijke. Wat zo'n volmaakte geest in de mens dan wil, gebeurt en moet gebeuren, omdat er buiten de levenskracht van de geest in de gehele oneindigheid van God geen andere kracht en macht kan bestaan!
Want het ware leven is alleen Heer en Schepper, Onderhouder, Wetgever en Bestuurder van alle schepsels, en daarom moet alles zich voegen naar de macht van de eeuwige, levende Geest. (....) Het begrip van het hoe, waardoor en waarom zul je pas krijgen als je de vrijheid bereikt zult hebben van je innerlijke geestesleven.

- 2 april -

De leer van Jezus

(GJE III. 53, 4-10)
Ik zeg: Daarom heeft Mathaël jullie al een aantal hoofdlijnen verteld. Voor het verdere kan men zijn leer heel kort als volgt samenvatten: men moet God boven alles liefhebben en zijn naaste als zichzelf.
Maar God boven alles liefhebben betekent natuurlijk: God en Zijn geopenbaarde wil erkennen en vervolgens uit ware innerlijke liefde tot de erkende God daarnaar handelen en tevens terwille van God zich tegenover iedere medemens zo gedragen, als iedere verstandige mens zich ten opzichte van zichzelf gedraagt. Daarbij gaat het hier natuurlijk om de zuivere en de hoogst mogelijke, onbaatzuchtige liefde, zowel ten opzichte van God als tegenover iedere naaste.
Zoals al het goede alleen wil dat men het liefheeft omdat het goed en daarom waar is, zo wil ook God dat men Hem liefheeft, omdat Hij alleen volmaakt goed en waar is! Je naaste moet je daarom evenzeer liefhebben, omdat hij net als jij het evenbeeld is van God en evenals jij een goddelijke geest in zich draagt.
Kijk, dat is de eigenlijke kern van zijn leer en die kan men gemakkelijk in acht nemen, veel gemakkelijker dan de vele wetten van de tempel, die merendeels gevuld zijn met het eigenbelang van de tempeldienaren.
Door deze nieuwe leer zo precies mogelijk op te volgen wordt de in de mens aanvankelijk zeer gebonden geest vrijer en vrijer, groeit en doordringt tenslotte de gehele mens en betrekt op die manier alles bij zijn leven, dat een leven van God is en daarom eeuwig moet duren en wel zo gelukkig mogelijk.
Elke mens die zo, in zekere zin, geestelijk wordt wedergeboren, zal geen dood ooit zien of smaken, en het afleggen van zijn lichaam zal voor hem het hoogste geluk betekenen.

- 1 april -

Een eeuwige waarheid

(GJE III. 49, 17-19)
Er is maar één God, één leven, één licht, één liefde en maar één eeuwige waarheid; ons leven hier op aarde is de weg erheen. Uit de liefde en uit het licht zijn wij door de wil van de eeuwige liefde in God voortgekomen om een zelfstandige liefde en een zelfstandig licht te worden; dat kunnen wij, dat moeten wij!
Maar hoe? Alleen door de liefde tot God en door haar nooit aflatende werkzaamheid! Want onze liefde tot God is de liefde van God Zelf in ons en deze leidt onze ziel in de steeds verhoogde bedrijvigheid van het ware, eeuwige leven, dat op zichzelf de algehele waarheid en het helderste licht is.
Als het dus in een mensenziel begint te dagen dan is zij al dicht bij het eeuwige levensdoel en kan onmogelijk meer anders dan het doel van het eeuwige leven bereiken en dat is alles wat het volmaakte leven in alle vrijheid en totale zelfstandigheid ooit kan bereiken!
Pas als het volledig dag is in uw ziel, zult u de grootte beseffen van Diegene die u nu nog met enige schroom de `Heiland van Nazareth' noemt.